ding onherroepelijk is geworden, kunnen de hiervoren genoemde maximumstraffen worden verdubbeld (art. 290).

Indien iemand nalaat de verschuldigde belasting te voldoen wordt door de ontvanger tegen hem een dwangbevel afgegeven medebrengende bet recht van parate executie (art. 291).

Alvorens tot de afgifte van een dwangbevel over te gaan, zendt de ontvanger de belastingschuldige een aanmaning (art. 292).

Het dwangbevel kan in bet gehele Rijk ten uitvoer worden gelegd (art. 293).

De betekening van stukken betreffende vervolging ter invordering der belasting en de tenuitvoerlegging van dwangbevelen geschiedt door een ambtenaar (deurwaarder), die daartoe door burgemeester en wethouders wordt aangewezen (art. 294).

De belasting die niet binnen drie jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij verschuldigd of waarop de laatste akte van vervolging betekend was, werd ingevorderd, is verjaard (art. 295).

Voor de heffing van bouwterrein-, straat-, baat- en woonforensenbelasting moeten door burgemeester en wethouders kohieren worden opgemaakt (art. 297).

Voor de overige belastingen is het opmaken van kohieren facultatief gesteld (art. 300).

De bepalingen omtrent de vervolging en de vorderingen, opgenomen in de wet van 22 mei 1845 (Stb. 22) op de invordering van ’s Rijks directe belastingen zijn eveneens van toepassing op de be-

middel van de overtreding zijn verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd.

Indien iemand nalaat de verschuldigde belasting te voldoen wordt door de ambtenaar, die met de invordering is belast, tegen hem een dwangbevel afgegeven, medebrengende bet recht van parate executie (art. 126duodecies).

Alvorens tot de afgifte van een dwangbevel over te gaan zendt de ambtenaar de belastingschuldige een aanmaning (art. 126tredecies).

Het dwangbevel kan in bet gehele Rijk ten uitvoer worden gelegd (art. l26quattuordecies).

De betekening van stukken betreffende vervolging ter invordering der belasting en de tenuitvoerlegging van dwangbevelen geschiedt door een ambtenaar (deurwaarder), die daartoe door gedeputeerde staten wordt aangewezen (art. I26quindecies).

De belasting die niet binnen drie jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij verschuldigd of waarop de laatste akte van vervolging betekend was, werd ingevorderd, is verjaard (art. \26sedecies).

De bepalingen omtrent de vervolgingen, opgenomen in de wet van 22 mei 1845 (Stb. 22) op de invordering van ’s Rijks directe belastingen zijn, met uitzondering van artikel 17, van toepassing op