zou gaan staan, dan is er inderdaad geen stoel meer over, dan is er een trap van gemaakt. De vorm is dan geheel anders geworden en dus ook het wezen. Alleen de materie is dezelfde gebleven.

Wat daarvan is het geval bij de veranderingen, aangebracht ten opzichte van de arbeidsbemiddeling?

Is ook daar de vernieuwing en de verandering slechts uiterlijk, of is ook daar in de oude materie zooveel vormverschil gekomen, dat we inderdaad kunnen zeggen te doen te hebben met een totaal nieuw instituut?

Daarbij is voorop te zetten, dat de vormbepaling voornamelijk en essentieel door de doeloorzaak wordt vastgesteld. M. a. w. alles komt dus neer op de vraag: is het doel der arbeidsbemiddeling gewijzigd en zoo ja, heeft die doelsverandering een vormverandering teweeggebracht en zoo ja, hoe komt die vormverandering tot uiting in de materie: het orgaan der arbeidsbemiddeling.

M. i. dient op de vraag of het doel der arbeidsbemiddeling gewijzigd is bij den overgang van gemeentelijke tot rijksaangelegenheid (jammer dat tegenover gemeentelijk niet rijkelijk staat!) bevestigend te worden beantwoord. Is het van instituut met een primaire doelstelling op sociaal terrein geworden tot een instituut met een doelstelling die primair en essentieel ligt op economisch terrein?

Om een juist antwoord te geven op deze vraag moeten we even een blik slaan in de geschiedenis van de arbeidsbemiddeling. Laten we ons daarbij leiden door par. 4, ~De arbeidsbemiddeling als overheidszorg”, van het eerste hoofdstuk van deel II van ~De Arbeidsbemiddeling in Nederland” van Dr. W. L. P. M. de Kort, dan komen we tot de bevinding dat de arbeidsbemiddeling als over-

heidszorg oorspronkelijk haar ontstaan te danken heeft aan een reactie op sociale wantoestanden, hoewel ook toen reeds (op het eind der vorige eeuw) iemand als Prof. G. A. Verrijn Stuart, arbeidsbemiddeling bepleitte vanuit economisch oogpunt. Het gevolg daarvan was, dat deze bemiddeling ter hand genomen door de overheid (i. c. de gemeentelijke overheid) ingericht werd naar een algemeen sociaal belang der arbeiders.

Met de behoeften van het bedrijfsleven werd weinig of geen rekening gehouden. Maar al spoedig werd deze al te exclusivistische instelling door vele der practici als een tekort gevoeld en verschillende directeuren der arbeidsbemiddelingsinstellingen voelden al spoedig behoefte aan een organisatie, die meer rekening hield met de behoeften van het bedrijfsleven.

Toen in 1914 de Staatscommissie over de werkloosheid zich uitsprak voor een stimuleeren der arbeidsbemiddeling, baseerde zij zich daarbij niet in de eerste plaats op economische motieven. Wellicht hebben de tijdsomstandigheden het in de hand gewerkt, dat de aandacht der Staatscommissie vooral gevestigd was op het vraagstuk der werkloosheid, op dat tijdstip een uiterst urgent en zeer nijpend probleem.

Bij dit alles deed zich echter het merkwaardige voor, dat de taak welke deze zelfde autoriteiten blijkens de door hen ontworpen reglementen en statuten aan deze bemiddelingsinstituten toedachten, meer met de belangen van het bedrijfsleven moest rekening houden, dan uit de motieven, die zij hadden aangevoerd om tot de oprichting ervan te komen, zou kunnen worden verwacht.

De taak was dus meer economisch gedacht, terwijl het oprichtingsmotief meer sociaal was gezien. M. a. w. (zooals ook Dr.

de Kort het op blz. 267 van zijn boek het in korte wetenschappelijke termen uitdrukt) de uitwendige doeloorzaak (causa finalis) viel hier niet samen met de inwendige doeloorzaak (causa formalis).

Opgezet als sociaal instituut groeide het bemiddelingsinstituut, ik zou haast zeggen: noodgedwongen uit, tot een economisch instituut. Er ontstond daardoor echter deze tweeslachtigheid, dat hoewel noodzakelijk in economische richting gedrongen, bleef het bemiddelingsinstituut in zijn bouw en uitrusting door het sociale oprichtingsmotief bepaald. De vorm zat in een materie die er niet bijhoorde met het gevolg dat de wagen aan het kraken ging. Dit gekraak hebben \ve kunnen hooren in alles wat er kort voor de oorlog over de mogelijke reorganisatie der arbeidsbemiddeling is gezegd en geschreven. Men zocht naar een passende materie voor den wezenbepalenden vorm, die een verkeerde jas aan had.

De stoel werd alsmaar als trap gebruikt, maar men vergat om inplaats van een sport en een leuning een paar treden aan te brengen met nog een stut voor het niet te doen vallen.

Welnu, dat is thans gekomen door de reorganisatie van Mei 1941. Direct ingesteld op de behoeften van het bedrijfsleven is het bemiddelingsinstituut uitgerust met vakkundige bemiddelaars en een behoorlijke documentatie op economisch gebied. Bij deze reorganisatie is dus niet de inwendige doeloorzaak veranderd. Die was reeds langzamerhand in het bemiddelingsinstituut gegroeid. Thans is echter de uitwendige doeloorzaak hierbij aangepast en zijn de sociale motieven min of meer op het tweede plan gekomen. Maar het belangrijke is, dat de materie, het lichaam, aangepast is aan de ziel die reeds geruimen tijd de vroegere ziel had verdrongen.