KRONIEK VAN

DEN ARBEID

Algemeen deel

Ontslag a la minute .... door Mr. J. L. M. van Dongen

In het 3e Uitvoeringsbesluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Sociale Zaken d.d. 20 Februari 1942, ingevolge Verordening no. 8/1940 betreffende het beperken van werk, wordt in art. i, lid. i sub 2 verwezen naar art. 1639/) van ons Burgerlijk Wetboek: bepaalde categorieën van werkgevers, die overgaan tot ontslag van werknemers om een van de in dit B. W.-artikel vermelde ~dringende redenen”, behoeven voor dat ontslag geen vergunning van het Districtshoofd van de Arbeidsinspectie, zooals zij die in andere gevallen wel noodig hebben. Deze bepaling vestigt de aandacht op een, ook voor de hedendaagsche practijk belangrijk, artikel van het Burgerlijk Wetboek en daarmee op een reeks van artikelen, waarvan 16397) slechts eén onderdeel is (16390 t/m x) en welke alle tezamen betiteld zouden kunnen worden: ~beëindiging van het arbeidscontract in strijd met hetgeen bij overeenkomst of wet omtrent tijdige opzegging is bepaald”. Korter gezegd: „Ontslag k la minute!”

Er zij hier vooraf de aandacht op gevestigd, dat het bovenvermelde derde Uitvoeringsbesluit hier dus niet aan de orde is. Volstaan wordt te vermelden, dat dit besluit de strekking heeft het algemeen belang veilig te stellen, iets waarin ons B. W. hier tekort schiet.

Zoolang een arbeidscontract op normale wijze eindigt, d.w.z. bij die voor bepaalde tijd, door het bereiken van dit tijdstip en het dan niet verder voortzetten van de wederzijdsche verplichtingen en bij die voor onbepaalde tijd door opzegging met inacht'

neming van de terzake geldende bepalingen, zoolang dit dus op normale wijze geschiedt, zullen derden, met name adviesinstanties daarmee geen rechtstreeksche bemoeienis hebben. Dit wordt gemeenlijk anders, wanneer de harmonie tusschen werkgever en -nemer zoodanig het veld heeft moeten ruimen voor onverdraagzaamheid, dat een van hen het niet langer uit kan houden en op staande voet de relatie wil verbreken. Misschien komt men dan eerst nog „eens praten” .... Dat uw advies dan recht'zij!

Het beëindigen Van het arbeidscontract in strijd met de aanvankelijke afspraak (overeenkomst voor bepaalde tijd) of met de geldende regelen inzake opzegging (overeenkomst voor onbepaalde tijd) is onrechtmatig, wanneer de wederpartij zich tegen een dergelijk verbreken verzet. Dit is het principe, waarvan art. 16390 B. W. duidelijk uitgaat. Bij een dergelijke verklaring van onrechtmatig-zijn laat de wet het overigens niet, want in zoodanig geval ontleent de wederpartij (werkgever of -nemer) aan een bruut verbreken door de ander steeds ' het recht en zulks op grond van art. lid I om óf schadeloosstelling óf volledige schadevergoeding te vorderen.

Een doublure? Neen, want met de eerste bedoelt de wetgever het bedrag aan loon, dat is vastgesteld voor de periode dat doorgegaan zou zijn tot normaal opgezegd was. (Dit blijkt uit art. b639r, hetwelk later nader besproken zal worden.) Mét een dergelijk bedrag is naar des wetgevers meening in het algemeen de schade- gedekt, welke geleden wordt door de ontijdige verbre-

king. Daarnaast kan echter ook bijzondere schade ontstaan, bijvoorbeeld door gemis aan kost en inwoning. Dergelijke bijzondere schade gevoegd bij de zooeven genoemde schadeloosstelling vormen tezamen de volledige schadevergoeding. Aldus de uitleg, welke de Hooge Raad aan deze „doublure” gaf (21 Mei 1915; A. J. 1915 blz. 874) en welke ten gevolge heeft, dat schadeloosstelling vorderen en tegelijk volledige schadevergoeding werkelijk een doublure is en dus een niet-ontvankelijkverklaring ten gevolge zal hebben..- Wel is het mogelijk volledtge schadevergoeding te vragen subsidiair schadeloosstelling, voor geval de bijzondere schade niet bewezen zou worden geacht.

Volledigheidshalve wordt hier nog vermeld, dat het B. W. in art. 1303 de mogelijkheid oqk kent om nakoming van het contract te vorderen (art. 1639 X).

Het pecuniaire, en dus voor velen (werknemers) wel zeer onaangename gevolg van het zich in dezen niet houden aan wet of afspraak vloeit dus voort uit het onrechtmatige karakter van een dergelijk handelen. Zoo zouden daardoor partijen bij een arbeidscontract aan elkaar „vast” zitten ongeacht hun onderlinge verhouding. Het dienstmeisje voor dag en nacht zou haar mevrouw uit kunnen maken voor alles wat leelijk en onaangenaam is en zou daar een behoorlijke bijverdienste in kunnen vinden, als de beleedigde mevrouw haar dan, tegen haar zin in, acuut op straat zette!

Gelukkig voor mevrouw en vele anderen kent art. 16390 uitzonderingen, 'waardoor de onrechtmatigheid met derzelver gevolgen worden opgeheven. Het zijn er, althans volgens de wet, twee. Volgens de wet, niet vol-