een groote verantwoordelijkheid op. De taak van de arbeidsbureaux blijft nog steeds: het bedrijfsleven en de arbeiders te dienen en is niet geworden tot een over hen heerschen. Dit beginsel boude men steeds voor oogen. Waar men uitgaat van een ander beginsel, waar men andere belangen hooger stelt, daar lijden de belangen van het bedrijfsleven en van de arbeiders schade, daar verstaat men zijn taak niet.

Houdt men vast aan het juiste beginsel, dan zal men ook bij de uitvoering van het Aanstellingsbesluit de noodige soepelheid betrachten. Er zijn geen voorschriften te geven, waaronder men alle gevallen kan vangen. Veel zal dus aan het eigen oordeel van de directeuren der gew. arbeidsbureaux worden overgelaten. De regels van het besluit naar de letter door dik en dun toe te passen, kan er toe leiden, dat men, in plaats van het bedrijfsleven te ordenen, het op zijn zachtst gezegd hindert, om van belemmeren maar niet te spreken.

Men zal daarom niet alleen rekening moeten houden met de letter van het besluit, maar ook met deszelfs geest. En waar deze is: ordening van het bedrijfsleven, zal men zich moeten wachten voor alles, wat daarmede in strijd is.

In afwijking van het vroeger in de richtlijnen bepaalde heeft de Directeur-Generaal van het Rijksarbeidsbureau op 16 Meij.l. medegedeeld, dat tuinbouwondernemingen moeten worden gerekend tot de landbouwondernemingen, in den zin van het Aanstellingsbesluit, te behooren, indien tenminste de helft van de in cultuur zijnde oppervlakte voor groentenverbouw in gebruik is.

Voor het tewerkstellen van personeel in deze bedrijven is dus geen vergunning noodig.

Het werkte verwarrend, dat in het Uitvoeringsbesluit op de

Ontslagverordening en in de beschikking van den Directeur-Generaal van den Arbeid d.d. i 8 December 1941 in het woord ~landbouwbedrijven” de tuinbouwbedrijven begrepen waren, terwijl dit ten aanzien van het Aanstellingsbesluit niet het geval was.

Deze gedeeltelijke gelijkschakeling van land- en tuinbouwbedrijven heeft voor- en nadeelen.

Vóór deze gelijkstelling pleit, dat er, evenals in den landbouw, het grootste gedeelte van het jaar in den tuinbouw groote vraag naar arbeidskrachten is. In het voorjaar kan er, althans in het Westland, zelfs van een tekort worden gesproken. In de practijk was er dus gewoonlijk geen bezwaar tegen, om een vergunning tot het tewerkstellen van personen in tuinbouwbedrijven te weigeren.

Aan bedoelde wijziging is echter ook een bezwaar verbonden. Dat is, dat de grens tusschen wat wel en wat niet als tuinbouwbedrijf moet worden aangemerkt, moeilijk te trekken is. Afgezien nog van de moeilijkheid om na te gaan of inderdaad ten minste de helft van den cultuurgrond voor den verbouw van groenten wordt gebezigd, staan we voor het feit, dat gedurende een bepaalden tijd van het jaar wel op minstens de helft van dezen grond groente wordt verbouwd, terwijl dit in een andere periode niet zoo is. In het vroege voorjaar staan hier bijna alle warenhuizen vol met sla en spinazie, maar wanneer dit geoogst is, wordt het warenhuis bebouwd met tomaten . Evenzoo kan het voorkomen, dat in warenhuizen of kassen den eenen tijd bloemen staan en op een anderen tijd groente. Ik begrijp wel, dat er geen reden is om uitgesproken bloemkweekerijen buiten het Aanstellingsbesluit te laten vallen.

1) Hier doet zich nog de moeilijkheid voor, dat sommigen de tomaat als fruit beschouwen, terwijl anderen haar tot de groente rekenen.

maar over de wenschelijkheid om druiven- en tomatenkweekerijen binnen het kader van dit besluit te zullen de meeningen wel verdeeld zijn.

Zou het niet beter geweest zijn om althans deze laatste bedrijven met de landbouwbedrijven op één lijn te stellen? Dan had men voor de specifieke bloemkweekerijen het Aanstellingsbesluit toch wel kunnen doen gelden. Nu is de verwarring, waarvan ik hierboven sprak, nog niet opgeheven.

Geen vergunning is noodig, indien personeel wordt aangenomen door bemiddeling van het arbeidsbureau. Het is duidelijk, dat bij deze bemiddeling personen van 40 jaar en ouder en zij, beneden dien leeftijd, die geen werk in het buitenland kunnen aanvaarden, voorrang hebben. Deze regel volgt als vanzelf uit het Aanstellingsbesluit.

Toch zal iedere werkgeversaanvraag met dezelfde zorg moeten worden behandeld als vroeger. De bijzondere omstandigheden van thans zijn een prachtige aanleiding om werkgevers en arbeidsbemiddeling dichter bij elkaar te brengen. Het is m. i. niet waarschijnlijk, dat het Aanstellingsbesluit altijd van kracht zal blijven. Wanneer na den oorlog het bedrijfsleven weer normaal functionneert bestaat er geen behoefte meer aan. Ik geef in normale omstandigheden de voorkeur aan een vrijwillig gebruik der arbeidsbemiddeling boven een gedwongen gebruik. Het hangt dan af van den indruk, die de werkgevers thans van de arbeidsbureaux krijgen, of zij er nog langer gebruik van zullen maken. Indien die indruk slecht is, zal het lang duren, voordat het vertrouwen is hersteld. Is hij daarentegen goed, dan heeft het Aanstellingsbesluit mede gediend tot het geven aan de arbeidsbemiddeling van die plaats in het bedrijfsleven, waarop zij recht heeft.

G. L. Heij.