Een en ander geeft aan Das Reich aanleiding de vraag op te werpen of de onderstelling, dat na den oorlog een groote werkloosheid zal ontstaan, metterdaad gerechtvaardigd is. Waarom, zoo vraag* het blad, zou er voor den mensch, die tot werken in. staat is, na den oorlog geen werkgelegenheid zijn? Zulk een ontwikkeling kan toch slechts dan ontstaan, indien het ontbreekt aan de vereischte ecoriomische opdrachten en aan de middelen om deze tot uitvoering te brengen, d.w.z. bij afwezigheid van stoffen, kapitaal, afzetmogelijkheden en organisatievermogen. Ten slotte is de werkloosheid geen door een hoogere beschikking vastgesteld noodlot, waaraan men zich niet kan onttrekken. Bovendien zal de tijd na den 'oorlog een overvloed van opdrachten brengen. Alleen reeds de noodzakelijkheid om het in-dustrieele en het verkeerstechnische apparaat grondig onder handen te nemen zal omvangrijke arbeidskrachten binden. Maar ook de vele andere werkkrachten, die beschikbaar komen, wanneer eenmaal de soldaten van het front en uit de kazernes in het bedrijfsleven terugstroomen, zullen In het arbeidsproces kunrien worden opgenomen. Dat, dit omschakelingsproces met wrijvingen gepaard zal gaan mag als vaststaa"nde worden aangenomen. Hoe groot deze wrijvingen zullen zijn hangt echter af van de economische leiding en de.organisatie. •»

Een Zwitsgrsch econoom heeft drie eischen genoemd, waaraan moet worden voldaan *om een belasting van de arbeidsmarkt bij het einde van den oorlog te verhinderen, namelijk een slechts geleidelijke doorvoering van demobilisatie, een voorloopige voortzetting van de werkzaamheden op het ge-

bied van de bewapening en den aankg van verdedigingswerken en, ten derde, tewerkstelling van staatswege. Deze postulaten ,wordep door haren steller als algemeen, geldig beschouwd en zijn dus niet uitsluitend bedoeld voor de Zwitsersche verhoudingen. Ook in Groot-Britannië, de Vereenigde Staten en andere landen heeft men trouwens reeds overeenkomstige klanken doen hooren, die ten siotte op niets anders neerkomen dan op een zoo lang mogelijke bestendiging van de oorlogseconomie, ten einde aldus het intreden van de zoo gevreesde crisis op de arbeidsmarkt en in het bedrijfsleven te verschuiven. Op een tijdstip, waarop de volkeren wachten op het herstel van de oude capaciteit tot voortbrenging van verbruiksgoederen, wil men dus Voortgaan met het produceeren van bewapeningsmiddelen en den aanleg van defensieinrichtingen? En.dit in het teeken van den vrede? Valt den economen, zoo vraagt Das Reich werkelijk niets beters in? Dan zal men zich er niet over behoeven te verbazen, dat de economische wetenschap in een kwade reuk geraakt. . '

Stellig hangt het ontstaan of niét ontstaan van een groote werkloosheid na den oorlog van de economische structuur der landen af. In landen, die arm aan grondstoffen zijn, ontbreekt het bij de terugkeer van den vrede aan grondstoffen. Daarom is werkverruiming van staatswege een gerechtvaardigde eisch, althans voor den overgangstijd. Deze Werkverruiming zal echter zinvol moeten zijn. Zonder eenigen twijfel kan de staat de arbeidskrachten daarheen leiden, waar zij het meest benoodigd zijn. Doch er zullen zich voldoende arbeidsmogelijkheden voordoen. Dat de plutocratische staten, aldus de conclusie van Das Reick, om een economische . crisis binnen hun landpalen te

verhinderen, daarbij het voorbeeld van de léden van het driemogendhedenverdrag zullen moeten volgen, lijkt aannemelijk. Men moet zich in de kleine Europeesche staten eindelijk los van de zucht tot het trekken van paralellen met deiji wereldoorlog en den daarop gevolgden tijd. Men moet niet nationaal-ecpnomisch, maar Eui ropeesch denken! Dan zal men ookr daar gaan inzien, dat niet slechts twee mogelijkheden nl. terugkeer naar de vroegere wereldeconomie óf bestendiging van het isolement —. overblijven. De derde mogelijkheid heet Europa. Slechts in geval van een Europcesch tekort schieten zal de vloek der massa-werkloosheid weder over de afzonderlijke volkshuishoudingen komem”

Landhulp in Zwitserland ‘

Blijkens mededeelingen in de Frf Z>g- zet men er ook in Zwitserland alles op om het landbouwareaal zooveel mogelijk te vergrdoten. In de drie eerste oorlogsjaren Is de bebouwde oppervlakte van 125.000 tot 310.000 hectaren gestegen. Dit resultaat werd in hoofdzaak door het scheuren van grasland bereikt. Een vérdere 100.000 hectaren hoopt men door ontginning,en grondverbetering te verkrijgen. Deze ontwikkeling brengt uiteraard een belangrijke toeneming van de behoefte aan arbeidskrachten voor den laiïdbouw met zich mede. Reeds in het afgeloopen jaar moesten hiervoor 60.000 arbeidskrachten extra worden aangeworven. Ongeveer de helft werd-door dienstverplichting verkregen; de overigen hadden zich vrijwillig beschikbaar gesteld. De vrijwilligers bestonden grootendeels uit studenten, scholieren en vakleerlingeri. Voor dit jaar rekent men' een aanmerkelijk hooger' aantal hulpkrachten noodig te hebben.