De beroepsorganisaties zijn in 7 hoofdgroepen ingedeeld en wel:

le. Algemeene Bond van landbouwgemeenschappen.

2e. Bond van de Bulgaarsche arbeiders.

3e. Bond van de Bulgaarsche ambachtslieden.

4e. Bond van de Bulgaarsche kooplieden.

se. Bond van de Bulgaarsche industrieelen, 6e. Bonden van Beambten,

7e. Bonden van de vrije beroepen. De landbou-vv heeft zich plaatselijk in dorpsgemeenschappen georganiseerd, die de algemeene standsbelangen behartigen, en die zich weer tot districtsorganisaties hebben samengevoegd, terwijl deze tezamen de hoofdorganisatie vormen. Voor speciale belangen en onderdeelen van den land- en tuinbouw zijn afzonderlijke organen opgericht, die zich weer in de plaatselijke, districtsen algemeene organisatie terugvinden. De vorming van den arbeidersbond is met gröote moeilijkheden gepaard gegaan. Er bestond een groot aantal arbeidersorganisaties met een uitgesproken politiek karakter, die geen samenwerking toonden; een geheele reorganisatie was derhalve noodig. In den loop der laatste 8 jaren is een zoodanige wijziging aangebracht, dat verschillende belangengroepen zijn gevormd. Einde 1940 bestonden 1085 arbeidersberoepsvereenigingen, die in 8 groepen waren samengebracht en werden vertegenwoordigd door een algemeenen bond.

Op dezelfde wijze als de arbeidersorganisaties zijn ook de ambachtslieden samengebracht. De algemeene Bond van ambachtslieden heeft onder zich 12 vakbonden, 7 districtsgemeenschappen en meer dan 1000 plaatselijke ambachtsvereenigingen. De Bond van Bulgaarsche

kooplieden werd in 1907 opgericht, doch kwam eerst na den wereldoorlog tot ontwikkeling. De opzet was een zoodanige, dat na de regeeringswisseling in 1934 slechts weinig aan de organisatie behoefde te -worden veranderd. Hij omvat 437 plaatselijke handelsvereenigingen, d’e in 82 districtssyndicaten en 7 districtshandelsgemeenschappen zijn ondergebracht.

De Bond van de Bulgaarsche industrieelen is op dezelfde basis opgebouwd als die van de kooplieden. Behalve behartiging van de belangen van de industrie, treedt hij tevens op als adviseur van de regeering. Er zijn ruim 5000 industrieën bij aangesloten, die in 18 groepen van diversen aard zijn ondergebracht.

De ambtenarenbonden behartigen de belangen van hun leden op grond van de daarvoor geldende wetgeving. Voor ieder Ministerie, voor het gemeentepersoneel, de posterijen, banken en andere instanties bestaan afzonderlijke bonden, in totaal 10, die in vele plaatselijke en districtsorganisatiés zijn onderverdeeld.

Voor de vrije beroepen zijn eveneens afzonderlijke bonden opgericht, die elk voor zich de behartiging van de belangen van hun standsorganisatie voorstaan. Ook hier is een 10-tal bonden opgericht, die weer in grooter of kleiner aantal onderafdeelingen zijn verdeeld. Er bestaat in bepaalde kringen de wensch deze afzonderlijke bonden in één groote algemeene organisatie onder te brengen, waardoor, naar men meent, de algemeene belangen beter kunnen worden behartigd.

Oost-Europa

Ten aanzien van de plaatsing van arbeidskrachten in Oost-Europa zijn de volgende nieu-we bepalingen en richtlijnen vastgesteld.

I. Met ingang van i Januari 1943 zijn arbeidskrachten van

niet-Duitsche en niet-Poolsche nationaliteit uit het Rijkscommissariaat Oostland, met uitzondering van Wit-Roethenië uit het district Bialystok en uit het General-Gouvernement, die tot dusverre aan speciale sociale en loonuitbetalingsvoorwaarden onderworpen waren, aangaande belastings- en arbeidsrecht aan de andere buitenlandsche arbeidskrachten gelijkgesteld.

2. Een order van den Generalbevollmachtigte für den Arbeitseinsatz bepaalt, dat indien voor Duitsche arbeidskrachten speciale aanstellingsloonen zijn vastgesteld, de regeling voor de Oost-arbeiders ook van kracht is, met inachtneming van de voor hen geldende loontabellen. Zijn alleen aanstellingsloonen voor buitenlandsche krachten vastgesteld, dan komen de Oost-arbeiders hiervoor niet in aanmerking.

3. Voor de berekening van de loonbelasting komt het volle loon, dus met inbegrip van huisvesting en voeding in aanmerking.

4. De Generalbevollmachtigte fur den Arbeitseinsatz heeft er nogmaals op gewezen, dat het noodzakelijk is bij het aanstellen van Oost-arbeiders deze zooveel mogelijk in hun eigen beroep te plaatsen en in ieder geval in zoodanig werk, waartoe deze arbeiders de meeste geschiktheid bezitten.

5. De Reichsminister für Ernahrung und Landwirtschaft heeft de voedingsrantsoenen voor Oost-arbeiders nader vastgesteld. Daarbij zijn de aardappelrantsoenen' algemeen en- het broodrantsoen voor zwaren arbeid verhoogd en extra-rantsoenen voor nachtarbeid en langdurigen arbeid \ astgesteld.

6. De Reichswirtschaftsminister heeft de verzorging van de Oostarbeiders met kleeding en schoeisel uitvoerig geregeld. Voor beschermende kleeding en uitgesproken beroepskleeding moeten