van deze gewassen rogge het belangrijkste, geleidelijk is de verhouding veranderd en tegenwoordig neemt de aardappel de eerste plaats in, hoewel het de jongste culture is. Bezien we de 5 bovenbedoelde gemeenten als geheel, dan was daar in 1941 39-1 % van het akkerland met aardappelen bebouwd, terwijl rogge en tarwe met slechts resp. 18.7 en 18.5 % de tweede en derde plaats innamen.

Dat er verband bestaat tusschen de aardappelverbouw en de aardappelmeelindustrie is duidelijk, al is de scheiding tusschen consumptie- en fabrieksaardappel althans in de practijk niet altijd scherp.

Overal in deze Veenkoloniën vinden we de langgerekte dorpen, langs de kanalen gebouwd. Komvorming doet zich wel voor, vooral in Veendam, maar het blijven streken. Stadskanaal en Musselkanaal sluiten aan elkaar en zijn te zamen meer dan 15 km lang en ook langs het Pekelderdiep vinden we een huizenrij van meer dan 10 km.

Men onderschatte een plaats als Veendam met haar 14.000 inwoners, vele groote fabrieken en handelszaken, een vooruitstrevende bevolking en een bloeiend cultureel leven niet, al is in Groningen de ~Veendammer wind” even bekend als elders de „Haagsche bluf”. #

Het Oldambt is een geheel ander gebied. Het is het land, dat, tengevolge van verschillende doorbraken in de 13de tot en met de i6de eeuw door de Dollard is overstroomd en dat sindsdien, door geleidelijke indijking, weer op den overweldiger heroverd is. Oostelijk en Westelijk van Winschoten, dat op een landtong lag, stond destijds het water, in het Oosten ongeveer tot Blijham, in het Westen tot even ten Noorden van de lijn

Lit. o.a. dr. E. W. Hofstee, Het Oldambt.

Muntendam-Meeden-Westerlee. De gemeenten Nieuwolda, Midwolda, Scheemda, Meeden, Finsterwolde, Beerta, Nieuweschans, Wedde en Bellingwolde bestaan minstens voor een belangrijk gedeelte uit Dollardklei, een kleisoort, die vooral in de jongere polders bijzonder vruchtbaar en ook overigens geschikt voor den landbouw is.

Het Oldambt mag aan de periferie door verschillende oorzaken wat industrie hebben, het is toch een typisch agrarisch land. In alle genoemde gemeenten, met uitzondering van de randgemeenten Scheemda en Nieuweschans, was, weer volgens de Beroepstelling, meer dan 50 % van de mannelijke beroepsbevolking in den landbouw werkzaam, in Beerta en Finsterwolde zelfs meer dan 60 %. Ook hier is de landbouw akkerbouw: in alle Oldambtster gemeenten was in 1941 meer dan 80 % van den cultuurgrond akkerland, in Beerta en Nieuwolda zelfs resp. 93-9 en 92.8 %; slechts de agrarische periferie van Winschoten, die maar ten deele uit klei bestaat, heeft wat meer weiland (20.9 %) en ook wat tuinbouw (4-8 %).

In het Oldambt worden de echte kleigewassen verbouwd, vooral tarwe (in 1941 in 6 Gentraal-Oldambtster gemeenten te zamen op 33.7 % van het akkerland), verder gerst, peulvruchten, haver; kenmerkend voor dit gebied zijn ook zaderijen: koolzaad (vooral nu!), karwijzaad, kanariezaad enz.; vlas wordt er daarentegen weinig verbouwd.

Het is een land van groote bedrijven; bedrijven van meer dan 6o ha zijn er geen uitzondering en er zijn er ook van meer dan 100. Boomen zijn er weinig en de eindelooze, wuivende, gele korenvelden bieden ’s zomers een prachtigen aanblik. Het is echter ook een land van scherpe sociale tegenstellingen: tegenover de machtige boeren, die eigenlijk

meer directeuren van landbouwbedrijven zijn, die een auto houden en studeerende en tennissende kinderen hebben, staat het landarbeidersproletariaat; de agrarische werkloosheid, in het bijzonder in den winter, is in dit gebied groot (in „normale” tijden althans, d.w.z. in de vooroorlogsche jaren), hetgeen ook samenhangt met het sterk overwegen der akkerbouwbedrijven: op de grasbedrijven is de werkgelegenheid gelijkmatiger over het jaar verdeeld. Niet onvermeld mag in dit verband blijven, dat vooral Beerta en Finsterwolde bekende communistencentra waren.

Industrie heeft het Oldambt practisch niet. Wanneer toch in de meeste Oldambtster gemeenten in 1930 meer dan 20 % van de mannelijke beroepsbevolking in de industrie werkzaam was, dan komt dit, doordat de bakkers, timmerlieden enz. hier nu eenmaal ook onder vallen *

Tenslotte Westerwolde. Dat er minder literatuur over Westerwolde is dan over de andere deelen, is niet zoo verwonderlijk: het waren meest Groningers, die over Groningen schreven en dit in veel opzichten minst Groningsche deel van Groningen trok hen niet het meest. Een sociografisch of sociaal-geografisch standaardwerk als van Hofstee over het Oldambt, van Keuning over de Veenkoloniën, bestaat er dan ook niet over Westerwolde. Wel is opmerkelijk, dat er momenteel drie proefschriften over Westerwolde in bewerking zijn, nl. één op landbouwkundig, één op criminologisch en één op taalkundig terrein.

Westerwolde is langen tijd geïsoleerd geweest: het was een zandschiereiland, aan de Oostzijde begrensd door het „Bour-

Zie dr. E. W. Hofstee, Sociaal-economisch overzicht van de provincie Groningen in ~Tekst der Inleidingen Groninger Dae 1939”.