L; V I ONZEWEGWIJZER

BIJZONDERE BEMIDDELING

Op 9 December j.l. vond te Amsterdam een bijeenkomst plaats van ambtenaren, die belast zijn met de ~bijzondere bemiddeling” bij een groot aantal G.A.B.’s en hunne bijkantoren. De heer Bakker, hoofd-commies bij het R.A.8., schetste in een helder uitvoerig betoog het speciale karakter eener afdeeling 8.8. ~De onvolwaardige arbeidskracht”, zoo sprak hij, ~kan minstens evenveel aanspraak maken op arbeid als ieder ander; heeft alleen bijzondere bemiddeling van noode. Deze opvatting huldigden diverse directies van gem. arbeidsbeurzen al jaren en is thans overgenomen door het R.A.B. Van daaruit zullen de ambtenaren worden geïnstrueerd en gecontroleerd, terwijl het verzamelen van statistisch materiaal uniform zal geschieden.” Tot zoover de heer Bakker.

Toch kan ik mij levendig voorstellen, dat zij die zoo plotseling tot „ambtenaar B.B.” werden gebombardeerd uit de gestelde vragen ter vergadering bleek dit duidelijk zich toch geen juist beeld hebben kunnen vormen van de taak, die hen wacht.

Voorop zij gesteld, dat men zonder meer als richtsnoer heeft te nemen alle instructies, die vanwege het R.A.B. zijn verschenen of nog zullen verschijnen. Maar ik ken de gesteldheid van den heer Bakker te goed om wel te weten, dat hij ook de noodige ruimte zal laten voor persoonlijk initiatief en waar dit voorlichtingsorgaan gelegenheid biedt om eikaars bevindingen uit te wisselen, grijp ik deze ge-

legenheid aan om mijn nieuwe collega’s daaronder te verstaan zij, die nog niet met het ~8.8.-bijltje” gehakt hebben iets te vertellen omtrent mijne ervaringen, waarmede zij allicht hun voordeel kunnen doen.

Waar ik mij meer wil bepalen tot het practische werk het bemiddelen laat ik hier allen administratieven rompslomp buiten beschouwing. Waarmee ik niet wil zeggen, dat de administratie zou mogen worden verwaarloosd. Integendeel, ik sta op het standpunt, dat een 8.8.-ambtenaar niet te veel kan ~vastleggen”, dat voor hem van belang kan zijn, wil men tot goede resultaten komen en dat de statistiek daar is, om ons straks inzicht te kunnen verschaffen in de vraagstukken, die met de bemiddeling van ~moeilijk plaatsbaren” verband houden.

Ik richt mij dus meer tot die collega’s, wier taak het is een afd. 8.8. ~op te bouwen”.

Hun taak zal in de eerste plaats zijn, zich bij de diverse vakafdeelingen op de hoogte te stellen van het aantal ingeschrevenen, waarvan plaatsing binnen afzienbaren tijd niet te verwachten valt. Dit zijn de geestelijk- of lichamelijk onvolwaardigen, maar kunnen evengoed personen zijn, die met de justitie in aanraking zijn geweest, ouden van dagen of personen die i. v. m. de conjunctuur niet aan den slag kunnen komen. (Denk maar eens aan sigarenmakers, diamantbewerkers enz.) Vanzelfsprekend mag men de tot de laatste groep behoorende personen niet voor normalen ongeschoolden arbeid in aanmerking laten komen!

Practisch komt ’t dus hierop neer:

Elkeen, die den leeftijd van 65 jaar gepasseerd is, wordt ingeschreven bij de afd. 8.8. (Personen tot deze categorie behoorende hebben in den regel voor hun beroep afgedaan. Melden zij zich, dan doen zij dit om iets om handen te hebben, want verplichting tot aanstelling bestaat voor hen niet meer.)

Voorts allen onder de 65 jaar, die om welke redenen dan ook, niet meer in hun beroep tewerkgesteld kunnen worden maar overigens uitgesproken licht werk kunnen verrichten en zij, die hun beroep maar ten deele kunnen uitoefenen.

Ten slotte de specifiek invaliden.

Van al deze menschen nu worden de stamkaarten overgeheveld naar de afd. 8.8.

Komen zich nieuwe gevallen melden en betreffen zij personen onder de 65 jaar, dan verdient het aanbeveling, deze in eerste instantie naar de betreffende vakafdeeling te verwijzen. Zoolang daar nog de mogelijkheid tot plaatsing aanwezig wordt geacht, hetgeen uitgemaakt kan worden aan de hand van een keuringsrapport, dient deze de bemiddeling ter hand te nemen.

Omgekeerd behoeft de afd. 8.8. niet elk geval te accepteeren, dat een vakafdeeling meent maar naar de 8.8. te moeten verwijzen. Niet dat het voor een 8.8.-ambtenaar iets zou mogen uitmaken of hij een mannetje meer of minder ingeschreven heeft staan, maar wel op grond van ’t feit, dat het niet aangaat iemand als ~onvol waardig” te bestempelen, die redelijkerwijs in staat moet worden geacht zijn beroep te kunnen uitoefenen. Dit laatste is zeer wel mogelijk wanneer het een ingeschrevene betreft, die den vakbemiddelaar onsympathiek is 1

Heeft de 8.8.-ambtenaar de overgehevelde stamkaarten ontvangen, dan laat hij de betrokken personen, als zij hun inschrij