maatregelen heeft prof. Bruins reeds spoedig nadat het denkbeeld voor het eerst was geopperd, toegegeven dat voor den prijs, dien men thans in Zweden (en zooals gezegd tevergeefs) betaalt in den vorm van een sterke verhooging van den rentestand ~het voordeel van een verlaging der goederenprijzen wellicht te duur zou zijn gekocht.”

Onder de bestaande verhoudingen, nu aanvulling van voorraden uit het buitenland door maatregelen der oorlogvoerenden wordt belet, zou een kunstmatige sterke prijsverlaging bovendien tot gevolg kunnen hebben, dat een schijn van overvloed in de goederen voorziening zou intreden en dat de neiging zou ontstaan, om af te zien van rantsoeneering en van zuinig omgaan met de bestaande voorraden. Dit zou zich wreken door een snel opraken dezer voorraden, waarna de toestand natuurlijk nog veel erger zou worden dan te voren.

Ook een middel dat door Mr. W. C. Mees R.Azn. in November j.l. in ~Economisch Statistische Berichten” tegen inflatie is aanbevolen, zou weinig resultaat beloven. Mr. Mees gaf in overweging, dat goud-importeurs geen bankpapier zouden ontvangen bij overdracht van het metaal aan de Nederlandsche Bank, doch genoegen zouden moeten nemen met het ontvangen van depot-rcfus, die niet als algemeen betalingsmiddel in aanmerking zouden komen en dus geen invloed zouden kunnen uitoefenen op de goederen prijzen. Wij zien niet in, dat een dergelijke maatregel in de praktijk veel nut zou hebben gehad. Indien de bedoeling van zulke rc9us zou zijn dat de ontvangers hun middelen immobiliseeren, dan zouden de bankiers zich niet ertoe hebben geleend, buitenlandsche vorderingen bruiner cliënten op deze wijze te vereffenen. Men zou dan dus den toestand hebben doen voortbestaan, dien Mr. Mees zelf onwenschelijk acht, n.l. dat ons land groote onafgewikkelde vorderingen had op het buitenland, waaruit gevaren zouden kunnen voortvloeien, zoowel ten aanzien van den wisselkoers als van de hoofdsom der vorderingen. (Men denke aan de maatregelen der Russische regeering ten aanzien van buitenlandsche saldi.)

Indien daarentegen de verhandelbaar zouden zijn, dan zouden zij in een minimum van tijd grootendeels in buitenlandsehe handen kunnen geraken, en zou de Nederlandsche Bank te zijner tijd groote bedragen geel metaal hebben af te staan, zonder dat zij op deze goudbeweging invlo.ed zou krmnen oefenen ten bate van het handelsverkeer. Bovendien zou zulk een verhandeling weder vermeerdering van ruilmiddelen teweeg hebben gebracht.

Dezelfde, voorloopig overdreven, zorg voor een mogelijke inflatie van het ruilmiddel hier te lande, spreekt uit een beschouwing, die in het Januari-nummer van het Tijdschrift voor Economische Geografie door Mr. J. G. Blink is gewijd aan bovengemelde beschouwingen van Mr. G. Vissering. De