inflatie in Duitschland, want inflatie schept vraag naar buitenlandsche goederen en effecten ; er waren veel Amerikaansche effecten die de Amerikanen graag kwijt wilden, maar die buitengewone vraag naar Amerikaansche effecten is er niet geweest, dus er is ook geen inflatie. Men zou dan, door voortdurend meer geld te maken, buitenlandsche goederen naar zijn land kunnen trekken. Dat kan natuurlijk nooit het gevolg ervan zijn dat men de eigen geldeenheid deprecieert.

Laat ik nu nog even uiteenzetten, welke de werking van leeningen is. Door een leening kan men meer importeeren, daardoor stijgt de valuta. De waarde van het Duitsche geld, stel dat Duitschland leent, wordt vermeerderd omdat de Duitsche goederenvoorraad vermeerderd wordt. Het is alsof Duitschland een groot cadeau had gelcregen, plotseling op veel betere voorwaarden kan produceeren. Natuurlijk is dat niet juist, want het einde draagt de lasten. Daaromtrent heeft prof! Bruins in zijn artikel in de Economisch Statistische Berichten mij misverstaan. Laat ik het duidelijk maken door een vergelijking. Wanneer in normale tijden een land, dat geen gouden standaard heeft (want dat is nu het geval met Duitschland en dat mag men niet uit het oog verliezen) geld leent, dan is dat in den regel om groote werken aan te leggen. In de eerste jaren wordt dat leeningsgeld dus als het ware apart gelegd en bewaard als een schat, men voelt dus de werking er van niet onmiddellijk, maar naderhand brengt dat geld zijn rente op, meer dan men er voor betalen moet en het land is er beter aan toe. Nu gebeurt juist het omgekeerde. De opbrengst van de leening wordt onmiddellijkinde consumptie verteerd, schijnbaar worden de productie voorwaarden verbeterd maar in werkelijkheid niet, en Duitschland moet later het geleende geld, dat het opgemaakt heeft, met de rente terugbetalen. Daarin zit de oogenblikkelijke verbetering van den koers door de leeningen, die later gevolgd wordt door een correlatieve verslechtering.

Mijne Heeren ! Ik mag niet langer misbruik maken van Uw tijd, ik wil nog slechts een algemeene conclusie trekken. Ik heb de zaak volkomen theoretisch behandeld, en het is nu eenmaal het ongeluk van een theoreticus ; eerst weerspreekt men hem, en als men het met hem eens is geworden zegt men, dat het er eigenlijk niet op aankomt of het zus of '"oo is, als men maar weet wat men moet doen. Maar van hoeveel belang de theorie is, juist voor wat men doen moet, blijkt nu weer, en daarom vind ik het geval van den keer Levy eenigszins tragisch. Deze geachte spreker zou het waarschijnlijk gaarne met mij eens willen zijn, maar hij meent dat hij het niet met mij eens kan zijn.

Mijn tegenstanders meenen n.l. dat er in deze lage koersen zit een exportpremie. Dat is m.i. volkomen onjuist, en het is zoo wonderlijk, dat elke verkeerde redeneering omtrent het internationaal goederenverkeer noodwendig leidt tot protectie, althans tot den wensch der protectie. Ik heb die opvatting, alsof in de