ringsgevallen 50) in haar reglement moet hebben vastgelegd.

Uit de reglementen der bovengenoemde 34 vereenigingen blijkt ten aanzien van het uitkeeringsbedrag dat 13 kassen een maximale ondersteuning verleenen, liggende tusschen / 6.^— en / 8.— per week, 10 eene tusschen / 8.— en ƒ 10.—, 8 eene tusschen / 10.— en ƒ 12.—, en dat 3 kassen respectievelijk ƒ13,20, / 15.— en /21.— per week uitkeeren. In bijna alle gevallen moet dus de uitkeering absoluut onvoldoende worden geacht, hetgeen ook zonder nader bewijs voor ieder duidelijk is, maar hetgeen bovendien zou kunnen blijken uit vergelijking dezer bedragen met de in 1917 door de Directie van den Arbeid gepubliceerde arbeidsbudgets en uit het feit dat althans in Amsterdam is het zoo het Steuncomité deze uitkeeringen nog nader pleegt aan te vullen. De conclusie die hier getrokken moet worden ligt voor de hand. De uitkeering behoort te staan in redelijke verhouding tot het loon en, daar het loon aan voortdurende verandering bloot staat, in een percentage van dat loon te worden uitgedrukt. Stelt men dit percentage, in navolging van hetgeen de ongevallenwet deed, op 70 bij geheele werkloosheid, dan is een behoorlijke uitkeering gewaarborgd. Drukt men ook de contributie in een deel van het loon uit (zooals thans reeds bij een enkele vakvereeniging geschiedt) dan blijft een vast verband tusschen uitkeeringen en bijdragen bewaard.

Ten einde deze zeer ingrijpende wijzigingen te kunnen verwezenlijken moeten uiteraard de bronnen van inkomsten, die tegenover de verhoogde uitgaven staan, veel milder gaan vloeien dan nu het geval is. De steun thans van Rijks- en Gemeentewege aan de zelfverzekering der arbeiders verleend, zal langs den een of anderen weg belangrijk verhoogd moeten worden. Die verhooging kan m. i. niet in voldoende mate verkregen worden door opvoering der contributies (die in het

1) „Arbeidsbudgets gedurende de crisis”. Treffend is in dit verband vooral het budget No. 43 betreffende hot huisgezin van een timmerman, welk huisgezin bestaat uit man, vrouw en 3 kinderen van 8, 7 en 4 jaar. Van de 4 weken waarover het budget loopt werd resp. / 21.—, / 18.80 en / 13.051 / aan eerste levensbehoeften uitgegeven. De 2 laatste weken was de man werkloos. Ziehier nu wat de Arbeidsinspectie o.m. bij dit budget aanteekent: ~Het bedrag voor de „uitgaven in de 3e week werd gevonden door samenvoeging van de volgende ~bedragen : saldo vorige week ƒ 2.06}, vergoeding voor het halen van brandstof,,fen voor de buren / 0.35 ; verkoop van vodden etc. / 3.03} ; spaarpenningen „van de kinderen / 1.47 ; aan een karweitje f 2.— en geleend / 4.—-, totaal „/ 12.92}.

„De 4e week waren de uitgaven / 11.17}, verkregen door / 7.20 werkloozen,,uitkeering der vakvereeniging; toevallige bate /0.47} en geleend / 3.50. Deze „week was het gezin door de buren „met natura”, zooals de aanduiding aangaf, ~gesteund.”

2} Dit is bij geen enkele vereeniging die subsidie ontvangt volgens het Werk. loosheidsbesluit 1917 het geval, daar deze regeling in strijd is met genoernd besluit

Red.