op dit terrein. Bovendien voorzoover de openbare arbeidsbeurzen werkelijk een bepaald vak in zijn gebeelen omvang bebeerscben, dat is in sommige Znidduitsebe steden bet hotelbedrijf, daar is de bemiddeling voor mannen en vrouwen in één band gelegd en bij sommige (wij spreken tbans van ervaring van vóór den oorlog) is zelfs bij een overwegend vrouwelijk aanbod de leiding toevertrouwd aan een man.

Wanneer men zicb omtrent bet door ons aangeroerde vraagstuk een bepaald standpunt wil kiezen, dan zal men dus niet kunnen steunen op buitenlandscbe praktijk en men zal zicb zeker ook niet kunnen baseeren op vooropgezette principes. Zulks te meer niet omdat juist op arbeidsbemiddelingsgebied bier te lande veel te veel is gewerkt op de basis van bepaalde uit bet buitenland geïmporteerde dogma’s. Gelukkig is dat de latere jaren toen van overbeidswege bet instituut der bemiddeling planmatig werd uitgebouwd, wat geluwd mede tengevolge van de eigen opgedane ervaring, maar gebeel zijn die dogma’s de wereld nog niet uit. Een er van is b.v. bet in arbeidsbemiddelingskringen sinds jaar en dag herbaalde axioma omtrent de kosteloosheid der openbare arbeidsbemiddeling. Een ander van die dogma’s is de leerstelling dat de bemiddeling voor mannen en voor vrouwen apart geleid en gehuisvest moet zijn en dat vrouwen alleen door vrouwen moeten worden te woord gestaan.

Gelukkig komt men onder den drang der praktijk van deze zaak wel wat terug. Amsterdam heeft principieel dit standpunt verlaten, de vakbeweging kant zich er evenzeer tegen. Maar toch zijn nog heel wat beursbesturen en overheidslichamen door deze tooverformule bezworen. Het merkwaardigste staaltje van den hypnotischen invloed welken het ovengenoemde „Principe” schijnt uit te oefenen, vonden we neergelegd in het verslag van de arbeidsbeurs te Dordrecht over 1915, waar het heet:

J .. „De arbeidsbeurs kan te dezen opzichte niet vergeleken worden met eenige andere openbare instelling, als b.v. een postkantoor, waar mannen en vrouwen van alle standen zich op een en dezelfde plaats moeten aanmelden. Zij toch, die naar de arbeidsbeurs gaan, doen daar meestal zeer vertrouwelijke mededeelingen in het bijzonder geldt dit voor de vrouwen welke voor het verleenen van een juiste bemiddeling vaak dringend noodig zijn. Deze mededeelingen nu verkrijgt men dan, wanneer men zich bij de aanmelding dadelijk „onder ons” gevoelt. Een vrouwelijke werkzoekende nu zal, het ligt voor de hand, haar levensomstandigheden niet zoo gemakkelijk mededeelen aan een mannelijken als aan een vrouwelijke beambte. Bovendien kan een vrouwelijke beambte uit den aard der zaak beter dan een mannelijke oordeelen over den arbeid, de opleiding en de praestaties van een vrouw. Ook zal zij zich gemakkelijker kunnen indenken in de gedachten der vrouwen, gemakkelijker zich op de hoogte kunnen stellen van haar gestel