plaats een soortgelijk buitenlandsch product op de binnenlandsche markt zal kunnen veroveren.

Het zijn deze waarheden, waarvan de ondernemers en hunne woordvoerders telkens weer argumenten poogden af te leiden om in te gaan tegen den wensch der arbeiders naar hooger loon en korter werktijd. Betoogd werd dat men hier stond voor een gemeenschappelijk belang, dat wanneer men het der binnenlandsche industrie onmogelijk maakte met de buitenlandsche mededingster te ooncurreeren, beperking van productie, stilstand van bedrijf zou moeten intreden, welke tot groote werkloosheid zou leiden, waardoor bovenal het belang der arbeiders zou worden geschaad. Matiging van eischen, samenwerking tusschen ondernemers en arbeiders en geen onderlinge strijd zouden hier ter jplaatse zijn. |

I ; ; De arbeiders hebben zich aan deze argumentatie nooit veel gelegen laten liggen en als zij zich in deze jaren van ingrijpende wijziging in de arbeidsvoorwaarden nog eens herinneren, hoe het betoog voor den oorlog werd aangevoerd, zelfs waar het ging om de kleinste verbeteringen, zuUen zij niet het gevoel krijgen, toen onredelijk te hebben gehandeld. De arbeider» ontkenden de juistheid dier argumentatie niet, doch zij schenen eens voor altijd te hebben aangenomen, dat die argumentatie niet zou kunnen gelden bij eiken concreten eisch tot verbetering der arbeidsvoorwaarden, dien zij meenden te moeten stellen. Zij hadden trouwens hunne tegen-argumentatie. Ook in het concurreerende buitenland breidde de arbeidersorganisatie zich voortdurend uit en werd eveneens rusteloos de strijd voor betere arbeidsvoorwaarden gevoerd. In de werkelijkheid bleken niet die landen de eerste plaats in te nemen op de internationale markt, waar de loonen het laagst, de werktijden het langst waren, maar omgekeerd de landen met de beste arbeidsvoorwaarden. De verklaring van dat verschijnsel was niet zoo moeüijk. Voor de „Konkurrenzfahigheit” der bedrijven kwam het bovenal aan op de volmaaktheid van de technische inrichting, op rationeele productiemethoden en op het prestatievermogen van het personeel. Een hoog-ontwikkelde industrie had tot voorwaarde de beschikking over geschoold, intelligent, arbeidsvaardig personeel De wenschelijkheid van geleidelijke verbetering van arbeidsvoorwaarden in het algemeen bekng en zelfs in het belang der industrie, kon zoo gemakkelijk worden geconstrueerd. |

Maar al hadden de arbeiders minder goed kunnen argumenteeren, dan zij in staat waren te doen, zoo zou dit, naar wij wel mogen aannemen, hen toch niet belet hebben voortdurend aan te dringen op verbetering van arbeidsvoorwaarden en deze, waar mogelijk, zelfs met behulp van stakingen door te voeren. Er was voor ben immers geen andere weg om tot lotsverbetering te geraken. Hun ganscbe verhouding tot bet bedrijf, waarin zij werkzaam waren, en tot bet economische leven moest er

32