Werkloozenzorg en Armenzorg.

Toen de nieuwe Armenwet, ter vervanging van die van 1854, op 1 September 1912 in werking trad, werd voor de armenverzorging tevens een nieuwe aera ingelnid. Had de oude wet zich geheel op het politie-standpnnt geplaatst: geen burgerlijk armbestuur mocht onderstand verleen en dan na zich, voor zooveel mogelijk overtuigd te hebben, dat de arme dien niet van bijzondere of kerkelijke instellingen van weldadigheid kon erlangen, en dan slechts bij volstrehie onvermijdelijkheid (art. 21), de nieuwe wet stelde zich op het standpunt, dat men zich niet voor alle gevallen de beperking behoorde op te leggen van verstrekking van het slechts strikt noodzakelijke levensonderhoud. De arme moet ook uit ziju toestand kunnen worden opgeheven, iets wat men door het louter en alleen verhoeden, dat hij van honger en gebrek omkomt, niet bereikt. Voorschotten of een gift in eens, geld voor behoorlijke kleeding e.d. zou men voortaan kunnen geven, althans aan diegenen, ten aanzien van wie gegronde hoop bestond hen weer uit het leger der armlastigen te kunnen opheffen en tot nuttige leden der maatschappij te maken. Den meest gewenschten vorm van steunverleening oordeelt de wet echter het verschaffen van werk aan den arme, (art. 29, lid 2).

3 ! – Getuigde deze nieuwe armenwet reeds van een merkwaardige evolutie in de denkbeelden omtrent een juiste armenverzorging, van het inzicht, dat er buiten de armenzorg ook nog plaats was voor een werkloozenzorg, maar dan in socialen zin opgevat, getuigde deze wet nog niet. Toch kan niet gezegd worden, dat men in Eegeeringskringen voor het feit dat er wel degelijk onderscheid tusschen deze beide vormen van steunverleeuing bestond, blind was. Een bewijs daarvoor vindt men reeds in het bloote feit, dat reeds in 1909 een Staatscommissie over de werkloosheid was ingesteld, maar meer nog in de opdracht, die aan deze Staatscommissie was verstrekt, n.l. om o.m. te onderzoeken „wat de Eegeering kan doen, hetzij door steun van „personen of corporaties, hetzij zelfstandig, zoowel tot voor„koming of bestrijding van werkloosheid als tot leniging van „de gevolgen daarvan”. Het rapport dier Commissie, dat doorloopeud een betoog is voor een afzonderlijke werkloozenzorg, verscheen in 1914 en door de oorlogscrisis beleefden we het wonder dat reeds in hetzelfde jaar van metteraard het bestaande verschil tusschen de twee soorten van hnlpverleening werd erkend en naast en afgescheiden van armen-

1) Gelgk men weet waren ruim 80 grootere gemeenten reeds geruimen tijd op dit gebied Foorgegaan door instelling van gemeentelgke Werkloosheidsfondsen.