groote beteelrenis dat er in de latere jaren uit de arbeidskringen zelve een organisatie is opgekomen, die bet mogelijk maakt, de grens wel vrij scherp te trekken en aan te wijzen ofeenwerklooze door werkloosheidszorg of door armenzorg behoort te worden geholpen. Die organisatie is de vrijwillige verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid door de werkloozenkassen van vereenigingen van werklieden of bedienden.”

Men ziet hieruit dat de Eegeering, schoon zij aanvankelijk een zeer juiste principieele onderscheiding tusschen werkloozenen armenzorg maakte, het criterium tusschen deze twee ten slotte zoekt in het al dan niet verzekerd zijn. Doch zoodoende is zij met zichzelve in tegenspraak want te voren verklaarde zij daaronder ook ook te verstaan de arbeidsbemiddeling en de verruiming van werkgelegenheid.

Het komt ons dan ook voor dat zulks te wijten is aan een „slip of the pen”. Zeer zeker is wei-kloozenzorg niet slechts voor de verzekerden. Men bedenke slechts dat: arbeidsbemiddeling, werkverschalEng, beroepskeuze, vakopleiding, wachtgeld, arbeidsreserves alle, de een direct de ander indirect, onder de werkloosheidszorg zijn te rangschikken en dat deze onderdeelen ook ten dienste staan van niet-verzekerden.

Juister ware het dan ook geweest, indien men voor het aanleggen van een maatstaf de werkloosheidszorg had gesplitst in een deel, dat tot taak heeft rechtstreeks den werklooze geldelijk te steunen en een deel, dat beoogt de werkloosheid te voorkomen, te beperken en te regulariseeren. Slechts voor het eerste deel is het criterium van verzekering geldend. Voor het andere is het behalve dan voor de werkverschaffing niet van belang, dat het terrein tegenover de armenzorg wordt afgebakend. En ten opzichte van werkverschaffing als onderdeel van werkloozenzorg zal het voldoende zijn vast te stellen dat zij, voor wie slechts werkverschaffing bij wijze van armenzorg vruchtdragend kan zijn, niet onder de werkloozenzorg-werkverschaffing zullen kunnen vallen.

Br zijn dus twee onderdeelen van werkloozenzorg die uiterlijk bezien veel overeenkomst vertoonen met bemoeiingen van de armenzorg: de geldelijke steunverleening en de werkverschafiing. Het kenmerkende onderscheid is, zooals wij zagen, dat deze bemoeiingen voor zoover ze van armenzorg uitgaan, rekening houden met de mogelijkheid, dat eigenschappen van het betrokken individu mede schuldig zijn aan zijn toestand en voor zoover ze van werkloozenzorg uitgaan rekening houden met maatschappelijhe oorzaken.

leder voelt dat de werkzaamlieden van beide takken van overheidsbemoeiïng elkaar bier nauw raken. Wel heeft men voor de steunverleening het criterium van verzekerd zijn, doch niet altijd is er sprake van een bona fiden verzekerde, waartegenover staat, dat van een armlastige somtijds wel weer een bona fiden werkwillige te maken is.