zich dus welbewust en opzettelijk op het standpunt gesteld van te zijn een commissie van organisatie. Inderdaad zeer juist, de inhoud van het vraagstuk der voorlichting zal nog jaren lang een onderwerp van studie door de meest uiteenloopende personen en corporaties moeten uitmaken voor wij tot een algemeenen, systematischen grondslag zijn gekomen. De Commissie achtt. het dus ook niet op haar weg te liggen de wijze te bespreken, waarop de voorlichting in een concreet geval moest worden gegeven. Wel oordeelde zij het noodig de motiveering te vermelden, die haar recht gaf een rijksorganisatie voor te stellen.

Deze motiveei'ing luidt aldus :

~Dat voor de overheid op het stuk dezer voorlichting een taak is weggelegd, werd mede op grond van het boven vermelde gemeenschapsbelang algemeen erkend. De overheid heeft den maatschappelijken arbeid in velerlei richting gemaakt tot een voorwerp van regeeringszorg. Zij zorgt, dat het kind onderwijs geniet, zij omgeeft den arbeider gedurende zijn arbeidsjaren met een samenstel van beschermende maatregelen ; zij bevordert dat hem op zijn ouden dag eenigen steun wordt verleend ; het zoude een lacune in de sociale wetgeving opleveren, indien de overheid het kind op een der gewichtigste oogenblikken van het leven, bij den overgang van algemeen voorbereidend onderwijs tot beroepsonderwijs of tot het beroep zelf, niet de dringend noodzakelijke hulp bood.”

Deze argumentatie is overtuigend en onaantastbaar ; zij maakt geen aanspraak op volledigheid, daar er zeker nog heel wat redenen voor overheidsbemoeiing zouden zijn bij te voegen.

Het schijnt mij, ook met ’t oog op de juiste afbakening der taak van het Centraal-bureau, wel wat jammer, dat de Commissie niet reeds in den aanvang heeft aangegeven, dat het vraagstuk van twee kanten moet bekeken worden.

n.l. Ie van individueele zijde, als hulp bij de keuze, die het individu moet doen met inachtneming van de verschillende economische, fysische, psychische en ethische factoren.

en 2e van maatschappelijke zijde als vraagstuk van aanwerving van werkkrachten en hun verdeeling over het bedrijf.

De Commissie spreekt hier niet uitdrukkelijk over, zij definieert de taak van het Centraal-bureau echter zoodanig, dat zij blijkbaar ook deze laatste aangelegenheid op het oog moet hebben gehad.

Verder is in deze redeneering een zekere leemte, daar zij alleen spreekt van het kind bij zijn overgang van algemeen voorbereidend onderwijs naar beroepsonderwijs of beroep. De voorlichting voor oudere personen, die niets zijn en tot een beroep willen overgaan of die van beroep wenschen te ver-