jaar deelden wij Uwe Vergadering mede, dat de wijze van exploitatie der aan de Gemeente behoorende gronden in onderzoek is bij de Nederlandsche Heidemaatscbappij. Deze maatschappij heeft thans een rapport nitgebracht, waaraan wij het volgende ontleenen:

De Gemeente is eigenares van het Fleringerveld groot pl.m. 60 H.A., het Maatveld, groot pl.m. 20 H.A., het Saasveld, groot pl.m. 25 H.A. en het onteigende Albergerveld ter grootte van pl.m. 100 H.A., welke eigendommen gelegen zijn respectievelijk op 2 uur, I uur, 3 uur en 1 uur afstand van het centrum der stad in de gemeenten Tubbergen, Borne, Weerselo en Tubbergen. De ontginning en de exploitatie van de gronden geschiedt door gemeente- en crisisarbeiders onder leiding van genoemde maatschappij. Voor de verdere exploitatie en ontginning kan de Gemeente öf een ambtenaar in dienst nemen, dien zij met de leiding der werkzaamheden belast öf die leiding toevertrouwen aan eene instelling als b.v. de Heidemaatschappij. Zooveel mogelijk zal op de gemeente-ontginningen weiland moeten worden aangelegd. Weiland vereischt geen andere bewerking dan bemesten, oogsten, eenig onderhoud en toezicht houden op ingesahaard vee en vraagt daardoor, in tegenstelling met land- en tuinbouw, weinig van de in verhouding tot de prijzen der producten te dure arbeidskrachten. Bij het aanleggen van hoofdzakelijk weiland wordt aanstelling van een ambtenaar overbodig gacht, wijl zulks gevoegelijk aan een werkbaas kan worden opgedragen. Werd een gemeente-armbestuur met de leiding belast dan dienen, wegens het verspreid liggen der ontginningen, tevens vier werkbazen te worden aangesteld. Deze werkbazen zouden op sommige tijden van het jaar volop werk hebben, doch op andere tijden zullen zij overbodig zijn. Indien de Heidemaatschappij mocht worden aangewezen om het gemeentelijk grondbezit te beheeren, profiteert de Gemeente niet alleen van de jarenlange ervaringen, welke die maatschappij op het gebied van ontginning en exploitatie van gronden heeft opgedaan, doch is zij tevens niet zoo gebonden als bij het aanstellen van een ambtenaar het geval zou zijn; IS de hulp van een werkbaas noodig, dan kan de maatschappij hem, bij vermindering van werkzaamheden, op andere ontginningen te werk stellen.

In het rapport wordt gememoreerd, dat in de Raadsvergadering van 22 Deo. 1919 door enkele leden de opmerking is gemaakt, dat de Nederlandsche Heidemaatschappij, als zijnde te veel belanghebbende, niet het aangewezen lichaam is om de Gemeente omtrent de wijze van exploitatie harer gronden te adviseeren. Deze uitspraak wordt door de maatschappij niet jnist geacht. Zij voert voor hare leden werken nit en brengt daarvoor de werkelijk gemaakte kosten in rekening.

Ons College is van oordeel, dat liet belang der Gemeente het meest gebaat is, indien de exploitatie van hare gronden