sober gebleven als voorheen, had men het meerdere opgelegd, dan zou de positie van ons land thans gunstig zijn. Nu dat niet geschied is, nu de consumtie de werkelijke productie verre heeft overtroffen, nu met name ook de overheid jaarlijks w'eerkeerende uitgaven gefixeerd heeft naar die tijdelijke bronnen van inkomst, verkeert ons land juist in een buitengewoon moeilijken toestand.

Ten aanzien van het hoofdpunt heeft de vergadering al is ten slotte één voorzichtige stem opgegaan om het tegendeel tebetoogen zich vrijwel vereenigd met de in het algemeen negatieve, afwijzende strekking van de conclusies. Spr. heeft het zijn pl'cht geacht als inleider in de eerste plaats de verschillende zijden van het vraagstuk naar voren te brengen. Niettemin meent hij dat ook reeds in eersten termijn en uit zijne conclusies zijn persoonlijke meening al wel voldoende viel af te leiden. De heer Tretjb heeft nog eens den nadruk gelegd op de buitengewoon groote practische moeilijkheden. Bij diens uiteenzetting sluit spr. zich aan, ook bij zijn opvatting, dat er ten slotte omstandigheden kunnen zijn, waarin een kwaad, dat op een kleine groep neerkomt, door ingrijpen van de overheid over het geheele volk behoort te worden verdeeld. Dat is ook geschied tijdens den oorlog, doch evenals toen zal het overbrengingsapparaat wel weer gebrekkig blijken te zijn.

Ons land zal een moeilijk aanpassingsproces hebben door te maken. De heer van den Tempel meende, dat men niet zou terugkomen tot den toestand van voor den oorlog. Spr. vreest zeer dat men zal dalen tot beneden den toestand van voor den oorlog. Hij beziet daarbij den toestand van ons volk als één geheel en laat de verdeeling van het totale inkomen tusschen de verschillende groepen der bevolking buiten beschouwing. In den diepsten zin komt de zaak hierop neer, dat de industrieele producten van West-Europa geruild zullen moeten worden tegenover de eerste levensbehoeften uit andere wereldstreken, in ongunstiger verhouding dan voor den oorlog ; dat men die levensbehoeften dus alleen zal kunnen verkrijgen voor een grootere hoeveelheid arbeid dan vroeger.

Wanneer men doordrongen is van den juisten aard van het aanpassingsproces zal men ook inzien, dat het van het hoogste gewicht is, met erkenning van elkanders medezeggenschap, te trachten te bereiken dat dit aanpassingsproces zich zooveel mogelijk zonder strijd en nieuwe ontwrichting aan het bedrijfsleven voltrekt.

De Vookzitteb brengt dank aan den inleider ; aan degenen die door deel te nemen aan de gedachtenwisseling en door hun tegenwoordigheid, en aan den secretaris, die door de voorbereiding, tot het welslagen van deze vergadering hebben medegewerkt.

Hij constateert, dat men van alle zijden bezwaar heeft ge-