Is het heffen van invoerrechten op goederen uit landen, waar met een veel lager arbeidsloon dan in ons land geproduceerd wordt, een geschikt middel tot bestrijding van werkloosheid?

Hoeveel gemakkelijker schijnt het niet, een bevestigend dan een ontkennend antwoord op deze vraag te verdedigen en ingang te doen vinden! Ben bevestigend antwoord ligt immers voor de hand en de daarvoor aan te voeren gronden schijnen zóó vanzelfsprekend, dat een oppervlakkig beoordeelaar ze vool onwederlegbaar zal honden. |

Ziehier een schets van den toestand, In een naburig land (zeg b.v. Duitschland) worden bij de vervaardiging van goederen lagere loonen dan ten onzent nitbetaald; uit dat land kunnen (en zullen) dus die goederen hier worden aangeboden voor prijzeUj lager dan die welke de Nederlandsche producent moet bedingen; kan deze laatste op dien voet niet meer of slechts uiterst moeilijk zijn goederen verkoopen, dan zal hij (een deel van) zijn arbeiders moeten ontslaan; werkloosheid is het onver* mijdelijk gevolg, Hoe ontkomt men nu aan dien toestand? Door te beletten dat de buitenlandsche koopwaren voor dergelijke lage prijzen hier aan de markt worden gebracht, Hoe dit te bereiken? Door ze aan de grens te belasten (of een reeds bestaande belasting te verzwaren), De prijs zal dan stijgen met het bedrag van het (verhoogd) invoerrecht en zal den Nederlandschen fabrikant in staat stellen met den vreemdeling te concurreeren, dus zijn productie ongestoord voort te zetten, zijn arbeiders aan het werk te houden, Hoe zou dus zoodanige invoerrechten-hef&ng iets anders kunnen zijn dan een inderdaad geschikt middel tot bestrijding der werkloosheid ? Valt daar wel Tets tegen in te brengen? Zoo ja, wat mag dat dan wel zijn?

Wanneer het middel doeltreffend zal zijn, dus waarlijk werkloosheid zal tegengaan, dan moet het proces, dat zich door de invoerrechten-hef&ng gaat afspelen, inderdaad zijn gelijk het boven werd aangegeven. Het te bestrijden euvel is, dat het vreemde goed hier t& gosdhoop (d. i. uit een oogpunt van Hederlandsche mededinging) wordt aangeboden; het aan te wenden middel is: dat dit vreemde goed duurder hier te lande zijn zal. De onderstelling is dat de invoerrechten-hef&ng dit effect zal hebben. Ham b.v. de buitenlandsche fabrikant of de importeur dit recht voor zijn rekening (wellicht daarvoor dan met geringer winst genoegen nemend) en bleef dus, trots dit invoerrecht, de prijs van het goed even laag als voorheen, dan zou dit beduiden dat het middel als middel faalde. Mij dunkt: hierover is verschil van gevoelen uitgesloten te achten. Men ver-

34