Is het heffen van invoerrechten op goederen uit landen, waar met een veel lager arbeidsloon dan in ons land geproduceerd wordt, een geschikt middel tot bestrijding van werkloosheid? ,

Antidumping mag niet opgevat worden als het tegenovergestelde van vrijhandel. Men kan zijn een principieele voorstander van vrijhandel en toeh maatregelen tegen ~dumping” toejuichen. Niet alle principieele tegenstanders van militarisme weigeren de wapens te gebruiken, als ze worden aangevallen. En antidumping heeft het kenmerk van verweer. Bovendien kan bij den huidigen stand der arbeidersbeweging in de meeste Europeesche landen en Amerika, de absolute vrijhandel niet meer worden vastgehouden. De grondslag ervan, dat het voor de menschheid in haar geheel het beste is, wanneer de waren daar worden vervaardigd, waar ze op de meest economische wijze kunnen worden voortgebracht, moge juist zijn ten opzichte van bodemgesteldheid en natuurlijk productievermogen, ten opzichte van de gezindheid der arbeidsbevolking om zich met een bekrompen levenswijze tevreden te stellen, kan de juistheid ervan niet worden aanvaard.

Wanneer de Amerikaansche arbeidersbevolking protesteert tegen de immigratie van Chineezen en Japanners, die vooral de eerstgenoemden zeer geringe eischen aan het leven stellen, is dit alleszins begrijpelijk. Maar evenzeer begrijpelijk zou het zijn, wanneer men zich verzet tegen den invoer uit China en Japan van producten, die daarginds alleen goedkooper gemaakt kunnen worden, doordat de arbeiders zich met geringe, te geringe, loonen vergenoegen. Want niemand zal durven beweren, dat het economisch zou zijn, wanneer, om een voorbeeld te noemen, machines uit Amerika naar Japan werden vervoerd ; dat de katoen, die in Amerika werd verbouwd, eveneens den tocht over de Stille Zuidzee maakte,* om als geweven stoffen terug te keeren en aan de Amerikaansche bevolking te worden verkocht. Dat zou alleen economisch kunnen zijn, wanneer in Amerika geen handen beschikbaar waren om te weven of geen voedsel om arbeiders te onderhouden. Maar wanneer daar bekwame wevers zonder werk liepen, zou het vervaardigen van weefsels, ver ■ van de grondstoffen en ver van de distributiemarkt oneconomisch zijn, ook al zou de geldprijs van het product er lager door zijn geworden.

Concurrentie door werkelijk goedkooper produceeren, dat is door geringer verbruik van arbeidskracht, mag, in het algemeen gesproken, niet worden tegengewerkt. Wat dit betreft, is vrijhan-