del, uit een algemeen maatschappelijk gezichtspunt gezien, m.i. volkomen juist. Niettemin hebben erkende vrij handelsapostelen toegegeven, dat ook in dit geval modificatie wenschelijk zou kunnen zijn. Zoo reeds Mr. J.,L. de Bruijn Kops, die in zijn Beginselen van de Staathuishoudkunde er op wees, dat een plotselinge verandering in de voortbrenging te groot nadeel zou kunnen doen aan de reeds bestaande fabrieken : ~Men „kan niet zonder groot verlies uitscheiden met kousen te maken „en voortaan kaas gaan maken. Er zouden vele stakingen van ~betalingen plaats hebben, en vele arbeiders zouden voor ’t ~oogenblik buiten bestaan geraken. Maar dat bewijst niets ~tegen het stelsel van vrijheid ; het bewijst aUeen dat, hoe „meer men van den goeden weg verwijderd is, hoe meer moeite „het kost, dien weg weder in te slaan, en dat het dus zaak is, ~onmiddellijk te overwegen hoe men daartoe weer geraken ~zal, mits op eene omzichtige wijze. En het is dan ook in het ~belang van ieder, dat dergelijke groote veranderingen niet „plotseling geschieden, en dat zij lang te voren worden aan,,gekondigd, opdat een ieder gelegenheid hebbe, om zijne zaken ~daarnaar in te richten.”

Wanneer deze hartstochtelijke voorstander van vrijhandel het voor verschillende bedrijven niet wenschelijk achtte, dat een bestaande bescherming te plotseling werd opgeheven, daar zou hij ten opzichte van een zich onverwacht voordoende omstandigheid van verscherpte concurrentie hebben geoordeeld, dat deze diende te worden ondervangen.

In dezen tijd komen alleen reeds verschillende industrieën voor bescherming in aanmerking, omdat een afvloeiing van overbodig geworden arbeidskrachten uit de eene naar de andere, voor de volkshuishouding dan meer geëigende industrie, vrijwel tot de onmogelijkheden behoort. Doordat de valuta-concurrentie geen verband houdt met de natuurlijke gesteldheid van het concurreerende land, doch slechts een gevolg is van in wezen abnormale economische verhoudingen, lijden bijna alle Nederlandsche industrieën er in meer of mindere mate onder. Vraag naar arbeidskracht doet zich daardoor bijna nergens voor, nog afge'zien van het feit, dat men een arbeider uit het eene bedrijf niet met een handomdraaien geschikt maakt voor het andere. Afvoer van arbeidskrachten naar het buitenland is practisch uitgesloten, daar door de algemeene zakengedruktheid zich nergens groote vraag naar arbeidskrachten voordoet.

Maar al zou dit wel mogelijk zijn, dan zou toch elkeen moeten beseffen, dat het Toor de toekomst van ons land allernoodlottigst zou kunnen worden, wanneer groote aantallen geschoolde arbeiders naar het buitenland vertrokken, om daar duurzaam emplooi te vinden. Immers de valuta-concurrentie wordt, vooral door de tegenstanders van af weer maatregelen, geacht van zeer korten duur te zijn. Is het verschil tusschen de waarde van een mark, en ook van een franc, binnen- en buitenlands