vermoord! Waar, waar zult gij uwe handen reinigen van dat onschuldige, ir zoo dierbaar bloed! Uw eigen bloed hebt gij vergoten.

LEANDEB.

Troost u, mijn Vorst; gij telt een machtigen beschermer bij God; gij bezit een roemvollen zoon in den Hemel; de eeuwige martelpalm siert hem de slapen! Oij waart misleid; niet gij, maar een boosaardig hoveling heeft dat onschuldig bloed vergoten.

AGILPH.

Spaar, Vorst, spaar een ongelukkige!

LEOVIGILD.

Neen, bloeddorstige huichelaar! Dubbel wee over u , monster , dat mijn Hermenigild verscheurde! De gerechte straf uwer euveldaden zult gij niet ontgaan. Van dezen stond af, verbied ik u, nog ooit voor mijne oogen te verschijnen, onmensch. Ik laat u het leven, maar slechts om u aan de wroegingen van uw boosaardig geweten over te leveren. Vertrek, en zet geen voet meer in dit paleis. —En gij, edele Valamier, dien ik eens miskende, herneem zijne plaats in mijn hart en naast den troon. Help een rampzalig vader zijne laatste jaren in rouw en droefheid ten gr ave slepen. En gij, dierbare Eeccared, gij zult voortaan de steun van mijn huis en mijn rijk wezen. Weigert gij nóg langer de kroon te dragen?

12*