lE3ag€Ï m E:W.
(NAAR ’T FKANSCH VAN J. REBOÜL.)
Een engel, die, met glans omgeven.
Gebogen voor een wiegjen zat.
Scheen zijne beeltnis te overwegen
Als in den spiegel van het nat.
t)Kom, laten wij ten Hemel zweven.
Mijn liev’ling, sprak de Cherubijn,
Daar zullen wij volzalig leven;
Deze aarde mag uw woon niet zijn.
jiHier, nimmer zuivere genuchten;
Hier, nimmer blijdschap zonder smart;
Hier heeft de vreugdekreet zijn zuchten.
Hier knaagt de wellust-zelf aan ’t hart.
«Geen feestgejuich hier zonder tranen;
Hier nooit een helderklare dag,
Die tegen bulderende orkanen
Een uchtend slechts verzeekren mag.