Het helderblinkend kruis gaat heel den optocht voor.

Zoo trekt de vrome stoet in lange kronkelingen

Langs akker, weide en bosch, waar sijsje en meesje zingen;

De dorpsklok mengt daarbij haar statig-schoon geluid

En lokt met eiken slag het hart tot godsvrucht uit.

Inmiddels wordt uit meer dan vijftien honderd monden.

In stilte, dit gebed ten hemel opgezonden;

»0 Heer, almachtig God, die uit Uw hemeltent

Heel ’taardrijk overziet, en straf of zegen zendt;

O Vader, scheld ons kwijt de straf, die wij verdienden.

En zegen, zegen ons als Uwe liefste vrienden!

Weer van het jeugdig graan, dat ons uw hand reeds gaf.

Den feilen hagelslag, de droeve wolkbreuk af.

Schenk zegen op zijn tijd; vul d’ aar met welig koren,

De druif met zoeten wijn, en stort den vollen horen

Eens welgelukten oogst in onzen schoot dra neêr,

Opdat uw volk, o God, U love meer en meer!”

Zoo bidt de Ghristenschaar. God hoort haar welgevallig,

En stemt haar wenschen toe. De Hemel lacht lieftallig,

De zon schakeert het veld met telkens blijder tint,

De doornbloem spreidt haar geur; een zachte westewind

Zweeft over ’t goudgeel zaad, en wiegt de groene halmen;

j o ' De leeuwrik vult het zwerk met zijne vreugde-galmen;

De dorpeling vol hoop op zegen van den Heer,

Keert met een blij gemoed naar zijnen arbeid weer.

Maar Mordax juichte niet Zijn hart bleef even bitter.

«Waartoe sprak hij dat uiterlijk geschitter.

Dat kruis, die vanen en geheel die vodderij?

Zei Christus zelf ons niet: God is een geest, dien gij

In waarheid dienen moet, en in den geest moet eeren ?”

sJuist, juist, opdat de mensch die dienst niet afzouleeren,”

. J v-w 7 Antwoordde een wandelaar, die 't hoorde en stil bleef

staan,

«Juist daarom doet de Kerk elk jaar processie gaan,

Stelt zij de feesten in, omringd met plechtigheden.

Haar altaar-offer, heel haar eerdienst, haar gebeden,