o N N E T

AEN DEN KONST-RIJCKEN POËET JOSEPH ALBERDINGK THIJM,

APELLES OP DEN NEDERDUYTSCHEN PARNAS.

NAE iIET LESEN ZIJNER »POURTRAICTEN AIAN VONDEL.”

Haeretit infisci pectore mltus.

O c^hy, dien Vondels gloedt de ziel quam ingevaren, Zijn forschetrou, zijn moedt, zijneerlijck, manlijckwoort,

Zijn yservast geloof, dat aen geen smaedt zich stoort, Noch ruwe grepen ducht van geest-geweldenaren;

Die ons, wanneerw’ op uw Pourtretten staren,

De vyervonck voelen doet, die in uw verven gloort, Het herte ontsteeckt, en ’t oogb, door ’t minnigb schoon

bekoort,

Aen geestdrift en ontzagh een zoeten traen laet paren:

Die, noit vermoeit van kamp, de zware krijghs-trompet Met donderenden galm ilux aen uw lippen zet,

Straks weer op snaren ruischt, als lente-suchjens teeder;

EVSEBIA zelfs port omhoogh uw schrijfstift aen, En wenckt met fluister-stem, en kust en leest uw blaên:

O fflw, ffeef VONDEL ons zoo altijdt altijdt weder.

Sursim Corda.

1) Overgenoiïieii uit „Pc Katholiek”, Deceinber-aflcyei*iiig van het vierde deel der Nieuwe Reeks, uitgegeven door J. W. van Leeu'wen te Leiden.