Die pas den mensch beschijnt. En ’tleven vlucht, schoon nauw verschenen;

Maar snelt het ras

En vlugger, dan uw geest zijn uren telt, daarhenen, O, tel dan eiken dag, alsof ’t uw laatste was.

Ambt Almelo 1876.

A. VAN DEN Hoeven.

MIJN VADER.

Wie weet het, wat mij zorgen haart? Neen, niemand, dan mijn Vader!

Soms buigt mijn ziel, geheel bezwaard Door ’slevens lasten, diep ter aard.

Maar altijd richt zich hemelwaart Mijn harte tot mijn Vader.

Wie weet het, hoe ik sloof-en zwoeg? Neen, niemand, dan mijn Vader!

Ik waak en werk van ’s morgens vroeg Tot ’s avonds laat, maar wat ik droeg

Of missen moest, ik had genoeg Aan zegen van mijn Vader.

Weet niemand wat mij -vreugde geeft, Gij weet het toch, mijn Vader!

En ik, ik weet dat Jesus leeft. Die als mijn Trooster mij omzweeft

En plaats en vreugd bereid mij heeft. Voor eeuwig bij mijn Vader.

A.