nog ten huidigen dage Sionsberg genoemd. Daarentegen lag de abdij Sion bij Nijawier op een effen veld. Het andere klooster, bij den Heer van Rhijn onbekend, lag bij Morra, was Weerd of Woerd geheeten en werd bewoond door nonnen of Begijnen van de Bernardiner orde, en wordt thans nog hetMorrasterklooster genoemd.

Nu volgt Mariëngaarde, in de grietenij Ferwerderadeel, dit was eene abdij van Premonstratenser monniken. S‘ Odulphus, eerst nabij, daarna binnen Stavoren, en later te Hemelum in Gaasterland, eene abdij van Benediktijner monniken.

De wijde waterplas, welke thans de tusschenruimte tusschen Enkhuizen en Stavoren beslaat, was voorheen meest droog land en had slechts eene niet zeer wijde doorvaart. Men zag er vruchtbare akkers, welke het Odulphusveld genoemd werd en aan het klooster behoorden , zoomede een bosch, de Kreil genaamd.

Tot in het jaar 1430 kon men nog de kapel met het klooster S‘ Odulphus, vermits het kerkhof zeer hoog lag, duidelijk zien. Door eenen zwaren brand, welke voorviel in het jaar 1421, waardoor bijna 500 huizen afbrandden, werd hetzelve van de stad gescheiden. De verplaatsing naar Hemelum gebeurde kort daarna.

Schotanus, die in 1664 schreef, zegt, dat er m 1620 nog menschen te Stavoren leefden, die in dit klooster de Mis gehoord, en in de kerk een Friesch Liew-Vrouwenbeeld, staande op het altaar, met een Fnesche hoofddoek gedekt, gezien hadden, al hetwelk nog hij het leven dier lieden, door gedurige af kabbeling en aanstrooming, eindelijk alles onder den vloed bedolven en in een waterplas is veranderd.

Als men nu in aanmerking neemt hoe menigvuldig het getal van kloosters en abdijen, kerken en geestelijke gestichten in Friesland geweest is i), dan moet

Dat der kloosters en abdijen wordt door Scbotanas ten naastenbij op honderd gerekend.