rens gij ons gaat verlaten.” Zij opende eene zijdeur en leidde hem over een gang naar de kamer, alwaar de kinderen in weerwil van het hachtehjk rumoer rustig hadden geslapen. De krijgsman trad zachtkens binnen; de gravin opende de zware venstergordijnen, en toen vielen de heldere stralen van den nieuw ontwaakten dag in de kamer en beschenen twee sneeuwwitte kinderbedjens. In het eene sluimerde een knaap van ongeveer vijf j aren met door den slaap hoogrood gekleurde wangen; in het andere rustte zijn klein zustertjen met het teeder gezichtjen in het kanten mutsjen verborgen. Beide ouders stonden eene poos hand in hand en beschouwden de panden hunner liefde; dan doopte de vader zijne vingers in het zilveren wijwatersvat en maakte zijnen zoon het heilig kruisteeken op voorhoofd, mond en borst. Nu sloeg de kleine William zijne j donkere oogen op en zijn blik viel op den gewapenden man, wiens borstharnas juist in de eerste zonnestralen gloeide als vuur. De knaap schrikte eerst, maar toen hij zag, dat het zijn vader was, richtte hij zich in zijn bedje op en sloeg zijne kleine armen om zijns vaders hals. sWaar gaat gij heen, vader?” vraagde hij, »en waarom hebt gij van daag een ijzeren pak aangetrokken?”

En toen de vader slechts met een langen kus de vraag zijns lievelings beantwoordde, zeide de moeder:»Vader gaat ver, heel ver van hier, naar Londen, en als gij zoet bidt, dan moogt gy met mij ook daarheen gaan.”

Toen klapte het kind in de handjes en riep: »Zeker, kleine Willi zal bidden, zooals gisteren avond, toen gij mij naar bed bracht, weet gij nog wel, moeder?”

Thans was ook de kleine Anna wakker geworden op het hoeren van de stem harer moeder. Zij stak de handjes uit de kussens omhoog en riep om haar. De gravin nam de kleine engel, die pas een paar woorden kon stamelen, uit het bed, drukte het kind aan haar hart en legde het toen in de armen haars vaders; deze kuste het meisje en zegende het. Vervolgens sprak hij onder de grootste aandoening: »Vaartwel, vaartwel!