DE CHRISTELIJKE LIEFDADIGHEID.

Die ’n krib tot wieg, een stal tot woon, En ’t kruis verkoos tot zijnen troon.

Hij is het, die met eigen hand

—-'-J O Deez bloem op aarde heeft geplant.

O Liefdebloem, hoe gloort zoo schoon Om uwe twijg der blaren kroon;

Hoe bloeit voor God en Cherubijn, Al wie zich dost in uw kleedijn!

Uw geuren zijn zoo fijn en zoet, Zoo rijk verkwikkend voor ’t gemoed,

Zoo vol van kracht en zaligheid. Als er geen bloem op aarde spreidt.

Gij zijt der armen toeverlaat. Een vredebó voor eiken staat.

Een vreugdebaak voor diepe smart. Een toevluchtsoord voor ’t lijdend hart.

Uw purpergloed , de rozentint, Waarbij elk hart verwarming vindt.

Is niet dan hemelsch liefdevuur,

Dat U ontvlamt bij ieder uur.

Een liefdevuur van ’t godlijk Lam, Een vuur, dat uit den Hemel kwam

En op deze aard der ziel ontschiet, Die Christus in den arme ziet.

M. Nijssen, Pr,

Venloo, 2 Nov. 1878.