Onder ’t kleed van brood en wijn. De eeuwigheid ligt daar verscholen Onder ’t vliegend oogenblik.

Wijsheid onder schijnbre dwaasheid. Onder ’t Niet blijf ’k immer Ik. Ik ben Offeraar en Offer In het liefde-Sakrament.

Immer leeft hij , die Mij opspoort, Steeds geniet hij, die Mij kent.” !)■' Miohaël Smiets, P''.

GARGiA MORENO.

(Fragment.)

, Eust hier het hoog gebeente Des heids, wiens wereldroem geen eerzuil noodig heeft ? Meld mij Moreno’s naam, gij , marm’ren praalgesteente. Geen lof voor die in ’t hart der braven eeuwig leeft!

o Land, benijd omdat gij hem uw Zoon mocht heeten. Behoud uw kostbren schat, maar toon u zijner waard; Want kondt ge ooit snood genoeg zijn heldennaam vergeten

Of twijflen aan een deugd, wier faam klinkt langs heel de aard

Zoo moge u ’s hemels wraak het dierbaar lijk ontrukken, Door lage ondankbaarheid te schaamteloos bevlekt Een vloek bre grond mag zulk een heilige asch niet druk-

, ken! Neen, eerbied eischt een graf, dat zooveel grootheid dekt.

„Helaas!” zoo jammert gij, „mijn luister ligt verzonken „Mijn heldre gloriezon moest bloedrood ondergaan: „Ach I al te kort heeft zij in ’t volle licht geblonken „Op mijner bergen top in middagglans gestaan!”