„Aan ons scheiden, en en ik vreezen moet. dat ik u in den hemel niet zal hervinden.”

„Wel, mijn brave ziel, gij gaat te ver. Kom, kom, moed gehouden, alles zal zich wel schikken. Mag ik nn een lekker boterhammetje met gerookt vleesoh voor u klaar maken ? Ook heb ik nog een versch eitje om door uw melk te klutsen; zal mijn moedertje zich dat goed laten smaken?”

„Ik heb eigenlijk geen trek, mijn lieve.”

„O, kom, kom, daar weten wij niet van; men moet den mond wat bieden. Eu gij wilt immers, zoo lang mogelijk, bij uw Bertha blijven, niet waar?...,

De goede oude knikte bevestigend, terwijl een lang bedwongen traan onverwacht haar oogen ontvlood, die haar diepbewogen dochter ijlings trachtte weg te wisschen, terwijl zij vervolgde:

„Nu, dan moet ge ook eten, mijn beste moeder, want gij kent het oude spreekwoord: „Eten houdt lijf en ziel bij elkaar.”

Een uur later lag het beminnelijke oudje in het mollige dons: een overblijfsel van vroegere weelde. Haar kind had haar warmpjes toegestopt, zoo als zij zeide, en na een vloed van kussen op haar lippen te hebben gedrukt, haar de belofte gedaan van spoedig bij haar te bed te komen. Daarna had zij het raampje van de alkoof aan de gangzijde geopend en de deur behoedzaam gesloten. Vervolgens een zestal potten met bloemen uit het portaal in het huisvertrek gehaald en die in de breede vensterbank gegroepeerd; opende toen zoo zachtjes mogelijk, een kleerenkast en bracht een nieuwen japon te voorschijn, die als cadeau voor de haar zoo geliefde jarigen moest dienen, en welken zij in ’t geheim, meestal des nachts, had afgewerkt.

Nauwelijks had zij dit alles, zonder eenig gedruisch te maken, verricht of zij zette zich bedaard in den ■armstoel harer moeder neder, en begon uit een velletje postpapier een sierlijk getande strook te knippen,