ganschen dag vergeten, en, hoewel niet zeer duidelijk voor zijn benevelden geest, vond hij toch iets in zijn gemoed dat naar zelfverwijt op dit punt zweemde. Eensklaps versnelde hij zijn schreden en had in een paar minuten de woning van den zieke bereikt. Nauwlijks had hij door een bescheiden bellen van zijn aanwezigheid blijk gegeven of werd met dat veel beteekend „Sist! sist!” toegelaten, dat ons als ’t ware aankondigt welk een aangrijpend schouwspel ons te wachten staat. Luidruchtiger dan hij zelf kon denken dat hij was, zal deze waarschuwing niet overbodig zijn geweest, en het scheen of hij eensklaps helderder werd en begreep dat de zieke rust noodig had. Langzaam schreed hij op zijn teenen verder, en als met ingehouden adem trad hij voor het bed van den zieke, maar plotseling deinsde hij terug, was het reeds zoover gekomen? Edmund ontving de laatste H. Sakramenten.

De priester, die den stervende het H. Oliesel toediende, wierp zijdelings een blik op den nieuw aangekomene, en van hem op de knielende aanwezigen om hem heen. Charles begreep het verwijt en knielde neêr, terwijl hij fatsoenshalve een kruis sloeg. In een hoek der kamer zat Éerdinand Speiler, die ofschoon waarlijk uit belangstelling gekomen, reeds sedert lang zou zijn vertrokken , had hij genoegzamen takt bezeten, om zich met goed fatsoen te verwijderen. Thans had hij zoo lui mogelijk den eenigen armstoel in bezit genomen, en zat daar met dat ongeduld op zijn gelaat, waarmede een toeschouwer in den schouwburg het einde van een vervelend drama afwacht. Hoe wenschte hij dat de gordijn reeds ware gevallen! Wat moest hij zeggen om weg te komen, en nu Charles zich voor hem zoo onaangenaam voorbeeldig aanstelde om daar te gaan knielen, was zijn toestand in het geheel niet meer houdbaar. Juist pleegde hij met zich zelven raad wat hij zou doen, toen zijn vriend hem een dringenden en goed te begrijpen wenk gaf om nader te komen, en zich op zijn knieën te werpen.