hebben wij uwen naam veracht?” Gij brengt onreine offerspijs op mijn altaar, en vraagt: „Waarmede verontreinigen wij U?” Daarmede, dat gij zegt: De tafel des fleeren, zij is veracht.” Zoo gij het blinde ten offer brengt, is dat niet slecht? Breng het uwen plaatsvervanger, of het hem welkom is, en of hij u welwillend ontvangt? zegt de Heer der heerscharen.” Een enkele blik op deze woorden toont ons reeds, over welke soort van offers op deze plaats bij den profeet wordt gesproken. Verder heet het: „Wie is er onder u, die de deuren sluit en mijne altaren zuivert zonder loon? Ik heb geen behagen meer in u, spreekt de Heer der heerscharen; en offergaven neem ik niet met welbehagen aan uit uwe hand. "Want van den opgang der zon, enz,** Daar de profeet in het 10' vers van ware en eigenlijke offers spreekt, en in vers 11 hiertegenover een ander offer plaatst, volgt reeds uit de redekunstige regelen der tegenstelling, dat ook het laatste offer een waar en eigenlijk offer moet wezen.

Men lette er verder op, dat in deze tegenstelling twee momenten in aanmerking komen, en wel i“, dat dit in de plaats der vorigen tredende offer een waar en eigenlijk offer, en 2®, dat het een nieuw, tot dan toe nog niet bestaand offer moet wezen.

En nu gebruikt de profeet om het opdragen van het nieuwe offer aan te duiden hetzelfde woord als in vers 7en 8, waar driemaal ajjj voorkomt. Wat geeft den vertaler recht aan dit woord willekeurig een anderen zn te geven ? Als Q-od, om het meuwe offer te beduiden, de eveneens officieele uitdrukking i) kiest, en wel del zelfde als voor de oude offers 2), wie mag zich dan verstouten, om eene onbestemde uitdrukking (takdemat,

1) n-i“,rrj nn:a

2) nnjaT