van moedeloosheid, »niet best, het zal niet lang meer duren, denk ik”. sKom, kom”, spraken de bezoekers, »niet zoo bang zijn! Gij hebt eene vrouw en zooveel kinderen, die behoefte aan u hebben, denk daaraan en lioud moed; wij zullen u wel door den winter helpen en aan de dames van Elisabeth verzoeken, dat zij u versterkende middelen brengen, dan zult gij weer spoedig opknappen”. »Neen, Heeren, ik word niet beter”, sprak de zieke, sik gevoel het, deze ziekte is mijn dood, en ik verzeker het u, mijn eindje is niet veraf; zorg maar, bid ik u, voor mijn goede vrouw en mijn arme kinderen!” »Leg uw hoofd maar gerust neer, van Schalen, wij zullen eens goed voor u bidden”, spraken de Heeren, »en u Zondag in het Lof laten aanbevelen aan het H. Hart van Maria, dan zal Onze Lieve Heer wel alles ten beste schikken.” »Als het u belieft, Heeren,” zei de kranke, en hij legde het matte hoofd op zijn harde bedpeluw neer. sMoeder,” spraken de Heeren tot vrouw van Schalen, die hen uitliet, »uw man trekt zich zijn ongesteldheid \Teeslijk aan: wat zegt de Dokter van hem?”

»Ach, He§ren, wij zijn in het ziekenfonds van Dokter Klaassen, die man heeft het zoo druk, Jiij is nog niet hier geweest: ik of een van de kinderen moet maar komen zeggen hoe het gesteld is.” »Dan zullen wij eens bij den Dokter aangaan, ’t is noodzakelijk, dat hij hier komt, en tracht dan uw man wat op te beuren, anders gaat hij werkelijk dood.” »Ach Heeren, ik heb al zooveel gedaan om hem uit het hoofd te praten, dat hij zal sterven, maar er is niets aan te doen; hij is het leven moe, en dat is van het verdriet, dat we hebben van onze oud.ste dochter” De vrouw wischte, dit zeggende, groote tranen uit de oogen, ze kon niet meer spreken. »Moeder, we komen overmorgen terug”, zeiden de Heeren ten slotte, »we zullen zorgen, dat de Dokter spoedig hier is.”