kinderen onder hare bescherming had genomen vol vertrouwen op Hem, die ons zijne Moeder tot moeder gaf in dit tranendal.

Aan het aldaar der Moeder Gods knielde steeds de vrome herder.

Duister werd het onder de gewelven der kerk maar lang nog bad hij voor hen, die den volgenden morgsn het dorp zouden verlaten.

Maria, Moeder mijner kinderen, laat ze allen behouden wederkeeren in het ouderlijk huis.

Zoo bad hij nog lang.

11.

Er is sedert een jaar verstreken. Weer zijn wij te Wrede in Westphalen. AVeer is het de Bste September, feestdag der Geboorte. Heb is een heerlijke dag. De zon schijnt gulden aan een wolkeloozen hemel.

Algemeene vreugde heerscht er in de straten der plaats. Vlaggen en wimpels golven overal langs de huizen en een vreugdevol geroep gaat als een bode van geluk rond van drempel tot drempel.

_op aller gelaat straalt een zaligheid, die zich onwillekeurig mededeelt. Onder de geurende dennenboomen en triomfbogen verdringt zich joelend en krioelend de dorpsjeugd. Allen echter spoeden zich langs de hoofdstraat naar den ingang van het vlek.

Hoe ongeduldig peilen die blikken de diepte van den gezichteinder. „Zij komen! zij komen!!” zoo galmt het rondom, zoo schettert de trompet van de hoogte der kerktorens, zoo schatert de vroolijke muziek langs de heerbaan.

Een stofwolk wordt zichtbaar in de verte. Steeds klimt het gedruis. Luider weergalmen de kreten van welkom en liefde en geluk.

Daar zijn ze! Zie! daar waren zij de dappere jongelingen, de vrome strijders, de kinderen van Maria, hare dankbare zonen ook, want aan het

I