op onzen tijd met de betaling gereed zijn, onze meubelen bij ons uit het huis te doen halen, ja somwijlen ons van onze vrijheid te berooven en in de gevangenis te werpen?

Ik bid u, lieve vrienden, gaat dus liever nog eens een keer zonder eten naar bed, dan met veel schulden qp te staan: doch dit zult gij zoo licht nog al niet behoeven te doen, als gij de hoovaardigheid maar vlucht. „De natuur schreeuwt in ons om het noodige, om brood, kleeding en dak; maar de hoovaardiglieid, als wij die eens binnenlaten, schreeuwt nog veel harder, en is nog veel onverzadelijker;” en waartoe dient ons toch die hoovaardigheid? Worden wij door het hoogvhegen gezonder, of wijzer, of beter? Volstrekt niet, maar in alles het tegendeel; „wat is toch een opgeschikte modepop ? Een rups met mooie vlerken; maar toch niet anders dan een rups.” Laten wij het dus altoos maar laag bij den weg houden, lieve vrienden, en nooit het spreekwoord vergeten, dat zegt: „dat liet veel gemakkelijker is, twee schoorsteenen te doen bouwen, dan eenen schoorsteen te doen rookeii, en dat de hoovaardiglieid ’smoi’gens eeii prachtig ontbijt doet, maar dat de armoede met haar het avondmaal komt nemen.”

Ten vierde. Al wat ik nu gezegd heb, waarde vrienden, is ook juist en inderdaad zooals ik het gezegd heb en op de ondervinding van alle plaatsen en tijden gegrondvest. Gij moet mij echter wel verstaan. A\ anneer ik u van al de narigheden gesproken heb, die iemand, door schulden te maken, zich op den hals haalt, heb ik dat alleen maar tot diegeiien gezegd, die zich om hunne weelde en verkwistingen en allerlei noodelooze uitgaven in schulden steken, maar in ’t geheel niet tot diegenen, die, buiten hun toedoen, door allerlei tegenspoed ten achteren geraken; want het zou mij grootelijks spijten, die eerlijke harten door mijne aanmerkingen nog dieper te bedroeven. Ook moet gij u volstrekt