„Geef, Koningin des Hemels, „Maria, mij niet meer.”

Zoo roept hij in verrukking. Zoo bidt hij keer op keer. De Moedermaagd herhaalde

Op liefelijken toon: „Proef ook van dezen balsem „Een weinig, trouwe zoon.”

Hij proefde dan een weinig. Maria zeide nu:

„Gij hebt genoeg voor heden, „Dra kom ik weer tot U.

„Dan zal ik u geleiden „Naar ’t rijk van mijnen Zoon,

„Dat is uw grootst verlangen „En uwer deugden loon.”

Na deze blijde woorden Verdween het visioen

De goede Minderbroeder Bleef stipt zijn plichten doen.

Genezen door dien balsem, Bleef hij niet lang gezond;

Een ziekte wierp hem spoedig Weer op de stervensspond.

De Minderbroeder proefde Nu ’t derde balsemvat,

AVen hij het rijk des Hemels Vol vreugde binnentrad.

Schenkt deze Maagd haar dienaars

Niet altijd aarschen loon;

AVis strenglen toch haar handen Voor hen een hemelkroon.

Abdij van Postel.

Tii. IGN. WELVAARTS. Archivaris