gekomen , een arm meisje, eene slavin, uit het buis verstooten, omdat zij ziek was en niet meer kon werken. De heidenen wezen haar de woning van onze arme christenen aan, en zij sleepte «r zich , zoo goed zij kon , heen. Daar werd zij zoo liefderijk ontvangen , als zij het maar kon verlangen , en de familie Tsen ■nam haar onraiddellijk als dochter aan. Maar wat wilt gij toch met dat meisje doen ? vroegen de buren. Gij kunt nauwelijks voor u en uwn vrouw den kost verdienen. Onze neophiet antwoordde : ’t is oin hare ziel te redden. De arme bevrijde slavin, ■door dezen christen, arm als zij, hater behandeld dan door haar rijken meester, scheen na ecnige dagen weer wat op te leven. Men leerde haar de gebeden en de voornaamste waarhed-'n van onzen 11. Godsdienst; en twee maanden later, toen zij opnieuw •door de ziekte werd aangetast, doopten wij haar in haar stervensuur, en zij ging in den hemel voor hare weldoeners bidden.

'Bemoedigd door dien goeden uitslag draalde onze goede wa'terdrager niet, opnieuw te beginnen.

Eens toen hij langs den oever van den stroom ging met zijne twee volle emmers water , vond hij bij de vestingwerken der ■stad in het hooge gras een meisje van twee of drie jaar. Het was aan één been erg verminkt, en daarbij nog stom ; de tong scheen aan het gehemelte vastgehecht. Zonder aarzelen zet onze oude zijn last neer, neemt het meisje in zijne armen en brengt het naar zijne vrouw, die, haar man waardig, het als een zegen van God ontvangt. En nu zijn ze zoo gelukkig, als hadden zij een schat gevonden.

Aan de heidenen, die spottend tot hem zeiden : Alweer ! Hebt ge dan niet genoeg gehad aan de eerste, die ge opgeraapt hebt! ■Ge begint dus nog eens opnieuw! antwoordde hij: Welja, om hielen te winnen ben ik bereid nog honderdmaal opnieuw te beginnen, als God het wil. Ik heb hem zelf dat antwoord hooren .geven , schrijft mij P. Béraud , en tot nu toe is zijn ijver niet verkoeld. Hij en zijne waardige echtgenoote wijden al hunne zorgen aan dit schepselt je, door zijns eigene ouders verlaten. Zij aullen het, «o« goed zij kunnen, opvoeden en het in alle geval de