124

TSJEE FOE (St. Franciscusgesticht.)

Een Kerstgeschenk.

(Onder dezen titel vinden wij in de Vlaamsclie „ Annalen der H. Kinds* heid” , April 1898 , het volgende verhaal, dat wij in eenigsïins verkorten vorm overnemen).

« De gure en koude winter, zooals die te Tsjee-foe kan heerschen , was ingevallen. Eene arme bedelares was reeds meermalen aan ons klooster gekomen met een lief jongetje, dat zij, naar haar zeggen, volstrekt aan de Koe-nai (Zusters) wilde toevertrouwen. Daar wij echter al dikwijls door Sineesche vrouwen waren bedrogen, die den eenen dag een kind brachten, en het ’s anderendaags terughaalden, wilden wij niet overhaasten. Wij weigerden niet volstrekt, maar gaven toch ook niet te veel hoop. De vrouw bleef echter terugkomen, en eindelijk op Kerstdag namen wij het kind bij ons in huis, terwijl wij eene onzer christen weduwen met de vrouw naar de Paters zonden, om te vragen, of zij goedvonden het kind aan te nemen; want met de jongens zijn zij belast; die blijven maar enkele jaren bij ons, totdat zij de moederlijke zorgen kunnen ontberen, en dan komen zij bij de Paters.

De vrouw herhaalde bij den Missionaris , wat zij ons al dikwijls had gezegd : «Ik ben te arm, Sjen-foe (geestelijke vader), om mijn kind te voeden, en ik wil het aan den Tjen-tsjoe-tang (Hemelheer-tempel, d. i. de Kerk) geven. Daar zal het goed verzorgd worden; de Koe-nai zijn goed, en zullen het te eten geven, en gij, Sjen-foe , zult er over waken.”

« Goed ,” antwoordde de Pater, «ik zal mij met uw kind belasten ; maar zeg, dat uw man eens bij mij komt. Hij moet een papier teekenen, waarin hij verklaart, dat hij zijn kind niet kan voeden en het voor altijd aan den Sjen-foe afstaat.”

De vrouw stemde dadelijk toe. ’s Anderendaags verscheen zij, van haar man vergezeld, om de zaak af te doen; zij scheen er