hij volstrekt ’gecn voornemen had om die vreeselijke zaken uit te voeren. De kloosterlingen wisten niet, wat op al die uitroepen te antwoorden. Zouden de woorden der Chineezen inderdaad eenige waarheid behelzen ? Zij beweerden alles van den baanstrooper zelf vernomen te hebben en aller getuigenissen waren eensluidend. Wat gedaan ? Zij konden niet besluiten dien man in zulk een staat van hulpeloosheid weg te zenden en van den anderen kant gebood haar de voorzichtigheid veiligheidsmaatregelen te nemen.

Om de overige zieken gerust te stellen, lieten zij hem in eene kleine kamer brengen, die ’s nachts zorgvuldig op slot werd gedaan. Niet zonder bekommering verbeidden de twee Zusters het begin van den volgenden dag. De Moeder dacht aan de verantwoordelijkheid, die op haar rustte, en aan alles, waartoe zulk een man in staat was. Haar liefdevol hart nochtans noopte haar de smarten van den zieke te lenigen , al was hij dan ook een baanstrooper of moordenaar, zooals de verpleegden beweerden.

De andere Zuster dacht aan de zachtmoedigheid en de onderdanigheid van den nieuw aangekomene. Zou het mogelijk zijn, sprak zij hij zich zelve, dat een man met zulk een goed uiterlijk de schelmstukken heeft begaan, waarvan men hem beschuldigt ? Maar kom , voegde zij er bij, aan de goedheid des Zaligmakers denkend, er is vergeving te bekomen van alle zonden. Wie weet ook, in welke omstandigheden hij het gedaan heeft? Misschien verdient hij veeleer medelijden dan straf.

Nauwelijks was het dag, of zij ging naar de kamer van den baanstrooper. Hij leed verschrikkelijk, doch klaagde niet; en met dezelfde zachtheid en onderwerping als den vorigen dag aanvaardde hij de zorgen der Koenenee en dankte baar vriendelijk. Deze kon niet gelooven, dat een zoo vreedzame zieke een moordenaar was ; uit voorzichtigheid nochtans zei ze niets en nam den volgenden nacht dezelfde voorzorgen. In de zaal waren de Chineezen rustig geworden en de kalmte en vrede van weleer heerschten weder in het gasthuis, omdat de vrees uit de gemoederen verdreven was.