■waar, en liedt laars zonder schaamte, voeg ik er bij. Want ■wij bedelen nirt voor ons, maar voor het werk, dat wij ondernomen hebben , en dat met Gods zegen goed vooruit gaat.

Meer dan 34 duizend catechumenen, dat is geen kleine zaak; maar om die allen van een bedehuis, van scholen en meesters •te voorzien, daar is geld voor noodig, veel geld. Want indien die catechumenen niet gedurende eenigen tijd in onze scholen kunnen verblijven , komt er weinig of niets van.

De kinderen vooral moeten gedurende een of twee jaar bij ons blijven om er goede christenen van te maken.

Gedurende de maand Juli bevonden wij ons met 80 missionarissen in Zi-ka-wei, en alle dagen, en uit alle monden was het hetzelfde deuntje: Ach! indien ik maar de middelen had om nog twee of drie kerkjes te bouwen , en nog een of twee scholen. Ik zoude ten minste 100 of 200 kinderen in de school hebben enz. enz.

En bij Monseigneur was er geen vragen om. «Wat aanvangen ?” was zijn antwoord. «Ik weet niet meer wat te doen. De missie gaat zoo snel vooruit, dat onze middelen niet meer voldoende zijn.”

De nieuwe catechumenen, die alle dagen zich ons aanmel•den , niet meer aannemen ?

Dat zoude hard vallen aan den missionaris.

Dus wat anders doen, dan de hand uitstrekken en om aalmoezen vragen ? Om aalmoezen voor de zielen van onze arme heidenen, die anders misschien verloren zouden gaan.

En helpen uwe christenen u dan niet, vi’aagt gij misschien ? Ja, zij helpen mij veel. Indien ik alles medereken, (ik, mijn oatechist en de bemanning van mijn schuitje leven op kosten van de christenen) hebben de christenen van mijn district in een jaar ongeveer 1600 dollars bijgedragen. Dunkt u dat niet veel voor die arme lui, waarvan de meesten slechts een klein stukje land bebouwen. En verleden jaar was dat des te meer, wijl de oogst slecht uitgevallen was. De rijst kostte meer dan het dubbele van tiet vorige jaar.