en de wegen zoo slecht, dat uw baudi (voertuig) stellig zou blijven steken.

Dat is niets, zegt Zuster Xaveria, wij zullen wel loepen en in geval van nood zelfs kousen en schoenen uittrekken.

Men begeeft zich op weg en bereikt niet zonder moeite de eerste rivier. Weldra raakt bet rijtuig zoo vast in de slijkerige bedding, dat men genoodzaakt is uit te stijgen en maar moet zien, boe den overtocht verder te doen.

Met veel moeite bereiken Zusters, garivan, ossen en voertuig den anderen oever. Een dorp is in ’t zicht; Poernowala. Al bet volk komt aanloopen.

Ama’s, gaat toch niet verder, bet is onmogelijk; nog nooit is men daar met een baudi overgetrokken.

Ama’s, gij vergeet, dat ge nog eene andere rivier moet overtrekken; gij kunt daar met uw baudi niet doorheen, bet blijft stellig in bet slijk vastzitten.

Goed, zegt Zuster Xaveria met bare gewone kalmte, wij gaan er toch been; ik wil eerst de zaak van nabij onderzoeken.

Maar, Ama’s, men kan slechts te paard den anderen oever bereiken.

Nuttelooze waarschuwingen, de Zusters zijn reeds verder op weg.

De wegen zijn inderdaad onbruikbaar; zoowel de ossen als de voertuigen zinken half weg in den doorweekten bodem; bet is bepaald ondoenlijk verder door te gaan. Dit kan echter de ijverige zielenzoeksters niet terughouden. Het voertuig wordt achtergelaten en nu gaat bet te voet vooruit, met alle kracht worstelend tegen bet element, dat zoo noodlottig is voor de * wagens.” De Zusters overwinnen al de moeilijkheden van den tocht, dank aan bare stalen volharding, en komen voor de tweede rivier, zooals baar was aangekondigd. Hier bad bet water eene aanmerkelijke diepte; de oevers waren steil en de rivier stroomde met zulk eene snelheid , dat men noch te voet, noch in een rijtuig bet wagen mocht ze over te trekken. Nochtans aan de overzijde is bet volk gekampeerd en weldra worpt