zelfs het nieuwe den bloei van het oudere scheen te bevorderen. In één woord, het liefdewerk der H. Kindsheid werd meer en meer algemeen gekend, en juist daardoor meer geacht en naar waarde geschat.

De tijd kwam , dat ook de H. Stoel zich nog luider ten voordeele des Genootschaps liet hooren. In 1846 verleende Z. H. Gregorius XVI twee volle aflaten voor eenige Bisdommen van Frankrijk, en den 10 Januari des volgenden jaars 1847 werd deze vergunning door Z. H. Pius IX tot alle Leden des Genootschaps, waar ook woonachtig, uitgestrekt.

Het Genootschap ging ondertusschen, hoewel langzaam, steeds in uitbreiding vooruit. De meeste Bisdommen van Frankrijk, vele plaatsen in België, enkele in Eyigeland, Duitschland , Italië , Griekenland , Brazilië , zonden reeds hare giften. Evenwel bedroeg in het jaar, dat de opkomst des Genootschaps ten onzent voorafging (1848—1849) de gezamenlijke ontvangst eerst ternauwernood 12.5,000 fr., d. i. nog niet ‘/n van de tegenwoordige, die ruim 3 millioen franken telt.

Zoodanig was de toestand des Genootschaps, toen onze Doorluchtige en Hoogwaardige Kerkvoogd, Mgr Zwijsen z.g., destijds nog Bisschep van Gerra i. p. i., Pastoor te Tilburg en Coadjutor met recht van opvolging van Z. D. H. Mgr. Den Dubbelden, er in slaagde, het Genootschap het eerst op Tilburgs bodem te planten.

Een brief van Z. D. H., in dato 13 April 1849, meldde deze tijding aan het Hoofdbestuur te Parijs. Het Genootschap bestond, vond deelneming, en telde reeds over de 300 Leden.

Aan het werk, nu zoo gelukkig tot stand gekomen , en dat zoo zegenrijk moest bloeien, was door Mgr. reeds in het vorige jaar *IB4B de eerste hand gelegd, onder ijverige medewerking van Mevrouw L. M. G. Bogaers-Suys z.g., die den 1 Januari 1849 uit de handen van Z. D. H. de taak aannam, om aan het hoofd te staan van het Genootschap,