vakken door een latje, waardoor ook de spiiletjes loopen, die in de buitenranden steken en waarop de bolletjes schuiven , die de cijfers aanduiden. Het bovenste vak telt op ieder spilletje twee bolletjes, terwijl bet benedenvak er telkens vijf heeft. Van een tot vijf exclusief, slaat men beneden. Eens tot vijf gekomen worden de benedenste bolletjes neergeschoven en een der twee bovenste afgelaten. Om zes, zeven , acht en negen te vormen voegt men er beneden weer een, twee, drie of vier bij de vijf, terwijl om tien te tellen men een bolletje van ’t spilletje links in ’t benedenvak moet opschuiven en al de bolletjes van ’t spilletje rechts naar de buitenkanten moet wegslaan. Alleen de bolletjes, die middellijk of onmiddellijk aan ’t middenlatje raken , komen in aanmerking ; al degene , welke middellijk of onmiddellijk raken aan een der buitenranden , tellen niet.

Een oogslag op bovenstaande teekening, waaronder ik in Europeesche cijfers de waarde der bolletjes heb aangeteekend, zal alles klaarder maken dan mijne beschrijving.

Uit hetgeen boven gezegd is kan men afleiden, dat de Chineezen evenals wij voor de cijferkunst bet tientallig stelsel volgen , dat zij, op weinige uitzonderingen na, ook toepassen op al hunne maten en gewichten. Voor hunne cijfers op ’ttelbord hebben zij echter een gebrek, nl. dat de eenheden, tientallen enz. geene vaste plaats hebben, zoodat degene alleen, die een getal slaat, weten kan welk getal het is.

’t Zou natuurlijk veel te langdradig zijn hier alle regels aan te teekenen. Alleen zij gezegd, dat de Cbineezen terstond de slotsom vinden en niet gelijk wij eerst de twee getallen, welke moeten samengeteld worden , afgetrokken , vermenigvuldigd of gedeeld, moeten aanteekenen, om daarna eerst de berekening te maken. Niet alleen is dit waar voor de samentelling en aftrekking, maar ook voor de vermenigvuldiging, waarbij tegelijkertijd de samentelling, en de deeling, waarbij meteen de aftrekking plaats beeft. Hieraan is het te danken, dat iemand, die bij de hand is, zeker zoo rap rekent als