op de speelplaats van het seminarie. De hooge muren met het hoektorentje, waarvan ik in mijn eersten brief heb gesproken vormen den achtergrond. Links ligt de oude slaapzaal en eetzaal, terwijl de kamer van den Directeur juist verscholen ligt achter het wilgenboompje. De muren van het hoofdgebouw, die den schijn hebben, opgetrokken te zijn uit brikken, zijn inderdaad niets anders dan wat in de zon gedroogde tichels onder een dun laagje kalk verborgen, welk laatste wij onder de vacantie grijs geverfd en met witte strepen het uiterlijk van een schoenen muur hebben gegeven. Zoo krijgt men goedkoop eene woning, die zonder van weelde te schitteren , ten minste eenigszins proper en zindelijk is.

De derde groep eindelijk toont UHoogEerw. dezelfde studenten op congé in de zuiderbergen. Een enkele oogslag is voldoende om te toonen dat de overvloed rotsblokken even groot is als ’t gemis aan struikgewas. Het gezicht is getrokken nabij eene kleine bron, welke om zoo te zeggen druppelsgewijze uit eene groote steenrots breekt en bij welke wij op onze groote wandelingen ons potje gaan koken. Ze ligt in de noorderbergen op een afstand van ongeveer twee uren van onze residentie. De hoogte dezer laatste is ruim 1600 Meters boven den zeespiegel. De voet der bergen bereikt de hoogte van ruim 1900 Meters en nog voor men het punt bereikt, waar de weg over den voorsten bergketen voert, staat onze hoogtemeter, die 2600 meters aangeeft, reeds stil. Hoe hoog de toppunten van de eerste keten zijn, kan ik dus niet met zekerheid zeggen. Bereiken zij geene 3000 Meters, dan zal het in ieder geval toch niet heel veel schelen. Eens op het toppunt gekomen, ziet men voor zich eene omstreeks tien uren breede vlakte, wier heuvelachtig terrein zich als eene golvende zee uitstrekt tot de sneeuwbergen, wier hoogte die der voorbergen ver overtreft. ’t Is op deze vlakte, dat de Si-fan’s, een nomadenstam, hunne kudden yakken, paarden en schapen hoeden. Tot hiertoe heeft men hunne evangelizatie nog niet ondernomen, daar ze eenerzijds weinig in getal zijn