jeugd ! We zouden het in onzen jongen tijd waarschijnlijk ook gezegd hebben !

Doch eindelijk daag ik op. Het geweer wordt voor den dag gehaald , de kardoezen in een zakje gedaan, dat een hardlooper wordt ter hand gesteld, de tabakzak met lucifers aan mijn gordel gebonden en tseou ! marsch ! weg zijn we, op een draQe het seminarie uit. Doch een nieuw commando ; « links in de flank 1” herinnert hen dat ze nog iets vergeten hebben. Wilt ge vandaag nek en beenen breken ? Eerst een paar weesgegroetjes dat O. L. Vrouw U een tweeden Engelbewaarder bezorgt!” Nu vooruit maar!

Dien tweeden Engelbewaarder kan men inderdaad wel gebruiken. Niet alleen zijn vele bergen steil en kent de jeugd geen gevaar, maar niet zelden ontmoeten wij wolven. Verleden jaar o. a. trokken wij den berg in. Het geweer op schouder, omgeven door een groepje studenten, ging Ik voorop. Achter ons kwamen de anderen deels te voet, deels gezeten op paard of ezel, begeleid door onzen knecht, die door jan en alleman , « oudere broeder” betiteld wordt. Buiten mijn weten was onze Benjamin, gezeten op een ezeltje, dat de overige rijdieren maar moeilijk kon volgen , eenige tientallen stappen achtergebleven. Aan eene kronkeling der vallei gekomen ziet hij op eens voor zich, achter zich en ook aan zijne zijde drie beesten , die hij niet kende. In de meening dat het vossen waren, riep hij terstond een der voorgangers. Petrus! kijk eens, zijn dat vossen! Drie te gelijk! Een oogslag en Petrus wist, dat het geene vossen maar wolven waren, die met begeerige oogen uitzagen naar de schoone prooi die daar zoo argeloos voorbijtrok. Aanstonds zette hij en zijne makkers het op een tieren, dat de wolven het raadzaam achtten elders hun buit te gaan zoeken. Zonder deze buitengewone bescherming van O. L. Vrouw en Engelbewaarder hadden wij misschien later te vergeefs 1 naar kind en ezel gezocht.