Brief van den Eerw. Heer J. Vonken, van de Congregatie van ’t Onbevlekte Hart van Maria, Missionaris te Sa-pa-eul, aan zijn Overste.

Hoogeerwaarde Overste,

fen jaar ging er overbeen sinds ik U uit Tjen-tsin schreef. Menig voornemen maakte ik sinds, dien, om

U andermaal van mij te doen hooren, maar het bleef bij voornemens. Wat zou ons klein Sa-pa-eul ook al wetenswaardigs opleveren ?

Na mijne terugkomst van Tjen-fsin heb ik nog niet veel uitgevoerd. Monseigneur oordeelde voor mijn gezondheid noodig, mij van de zorg van Sa-pa-eul te ontheffen en mij enkel de kindsheid over te laten. Deze gedwongen rust is mij nog al wel bekomen. Ik heb weinig last meer van die hartziekte; slechts af en toe herinnert mij een weinig pijn, of beter eene onaangename aandoening in de hartstreek, dat ik nog niet volkomen genezen ben. Intusschen heb ik toch hoop, dat ook dit laatste overblijfsel langzamerhand zal verdwijnen , tenzij Onze Lieve Heer er anders over beschikke.

Men is hier druk bezig met den oogst, en ofschoon hagel en vorst ook hier niet weinig schade hebben veroorzaakt, mogen wij, in vergelijking van andere plaatsen, toch nog Deo gratias zeggen. Gisteren toch hoorde ik nog zeggen, dat in de Hoang-n de oogst over eene lengte van 1000 en eene breedte van 800 li’s, door den hagel grootendeels vernield werd. Hier in den onitrek ziet het er ook al niet heel voordeelig uit. Droogte, vorst en hagel hebben of wel gezamenlijk, of wel afzonderlijk veler hoop op een goeden oogst verijdeld.

A.

2