halen, bijzonder over hunne kleine beschermelingen, en ik ben des te beter in staat aan hun verlangen te voldoen, wijl Onze Lieve Heer ons dit jaar bijzonder gezegend heeft; wij hebben 212 kinderen gekregen. De hemel heeft zeker de '"ijhigste verjaring der aankomst onzer eerste Zusters in Sina willen eeren.

Oeze kinderen, onder duizenden uitverkoren, mag men Wel zeggen, hebben elk hunne geschiedenis; ik zal de merkwaardigste uil kiezen.

Eene onzer bedienden ontmoet een man, die een kind draagt. Zij gist, dat hij er zich van wil ontdoen. « Waar gaat gij met dat kind heen ? Naar de protestanten. Mij dunkt, gij moest naar de Zusters gaan ; die zullen er goed voor zorgen. Is het u te ver, dan geef het mij maar en ik zal het hij haar brengen.” De man bracht het liever zelf. Oe kleine werd gedoopt onder den naam van Teresia en is nu hij eene voedster besteld.

Wat later bracht men ons een klein meisje, dat goede nienschen hadden getracht op te voeden. Maar het was ziek, en in weerwil van al hunne zorgen werd het van dag tot dag erger. Wij namen ze volgaarne op, en Paulina (dat werd haar doopnaam) was na zes maanden zij had reeds te veel geleden ena er nog bovenop te komen een engeltje in den hemel.

Laatst kwam hij ons een man , met een stok over zijn schouder, en aan elk uiteinde eene mand. Wat was daarin ? Twee heel kleine meisjes. Zij werden opgenomen en gedoopt; de eene zal Josephina, dë andere Suzanna heeten. Tot nog toe zijn heiden zeer welvarend.

Verscheiden kinderen werden ons gebracht door haar eigen vader ; dan was het altijd : « Mijne vrouw is gestorven en heeft *nij met dit kind belast; ik heb geen geld om het hij een voedster te besteden, en ik weet dat het hij u goed geplaatst is.” Meer dan een zag ik daarbij tranen storten. Wij beloven hun ons best te doen; dan bedanken zij ons en gaan gerust en tevreden heen.