te hoog in het hoofd krijgen. Maar men mag hem nog al eens een woordje zeggen, en door zijn geestigen aard en goed humeur kan hij veel verdragen.

De derde, Richard Kokote, is een wees. Zijne ouders woonden ongeveer 5 uur van Lomé in eene kleine leemen hut met een dak van droog gras. Daar sleet de kleine Kokote zijne eerste jaren in het spelen met andere zwartjes. Nu zijn vader en moeder dood, en de hut behoort aan een ander. De oom trok zich den jongen aan zoo wil het ’s lands gebruik , —en bracht hem naar onze Missie. Eens op een dag werd de zucht naar vrijheid onzen zwarten knaap te machtig en hij vluchtte naar oom, die thans hier te Lomé woont. Het eerste wat deze deed, was, den vluchteling onder krachtige bedreigingen terstond in de Missie terug te brengen , waar hij den overste nederig verzocht den bengel eei'st in zijne tegenwoordigheid een behoorlijk pak slaag te geven. Dat kon intusschen uitgesteld worden. Nu is Richard de beste in zijne klas; hij kan goed met de pen omgaan. In praktisch huiswerk is hij echter een der laatsten maai daar hij jong is (I‘2 tot 13 jaar) kan men ook in dit opzicht nog iets beters verwachten.

Joris Asivi, 11 jaar oud , is de zoon van een opperhoofd en leeft met zijn broeder Hendrik bij ons, nauwelijks Ijuui van zijne geboorteplaats. Hij is een vlijtige en werkzame scholier, doch niet zoo zeer een vlugge. Als tolk bewijst hij ons bij voorkomende gelegenheden goede diensten en loont alzoo onze moeite.

Gustaaf Daké, nog pas gedoopt, is al een groote jongen van ‘24 jaar. Hij kwam ongeveer zes dagreizen ver uit het binnenland naar hier, alleen om «boeken te leeren.” «Ja maarzei ik, « dat is zwaar werk voor zoo’n oude hersens als gij hebt, en duurt jaren en jaren.” « Wel, al moest het honderd jaar duren, boeken wil en zal ik leeren. Neem mij toch aan” , voegde hij er bij , « gij kunt mij bevelen wat gij wilt; ik zal alles doen , als gij mij naar de