van groote steden, en zochten die te vermijden zooveel zij konden. Juist waren wij met veel inspanning den eersten berg achter Haju-jen overgekiouterd , toen op eens rechts en en links de kogels om onze ooren begonnen te fluiten. Wij werden door de Sineezen vervolgd, en nog wel tusschen holle bergwegen. Wij moesten ons dus haasten om weer de vlakte te bereiken. Drie uren aan een stuk liepen wij wat wij maar loopen konden , zonder beschutting legen de brandende zon. Wij konden niet. meer. De Paters deden ons te paard stijgen. Dat was me iets voor nieuwelingen : voor het eerst van ons leven te paard rijden , en nog wel op een draf met de Russische ruiters! Doch met Gods hulp enden steun van onzen Kngelbewaarder bleven wij zadelvast als een .leanne d’Arc ! Tegen vijf uur ’s avonds kwamen wij aan een door de Sineezen gespaard station.

Na zulk een dagmarsch ware het een verkwikking geweest weer aan eigen haard te zitten , een sober maal en Ln bed te vinden ; maar niets van dat alles; wij waren als Onze Lieve Heer, die niets had om zijn hoofd op neer te leggen. Wij leefden van de openbare liefdadigheid; een kommetje soep en een glas water frischten ons wat op. Wij sliepen op een bos stroo onder den blooten hemel. Dat duurde zoo een dag ot veertien ; tot wij in Songharië aankwamen. Gelukl ig gaf O. L. H. ons schoon weer; de regen is eerst later begonnen. Wij konden de rivieren doorwaden ; anders waren wij er nooit gekomen.

Daarbij werden wij toch nog gedurig aangevallen. In die veertien dagen zijn er slechts twee zonder aanval voorbijgegaan. Wat hebben wij dikwijls eene laatste absolutie ontvangen ! Den derden keer, dat er gevochten is, was het ergste. een Rus werd doodgeschoten en verscheidene andere gekwetst. Wij reisden toen heel den nacht en ’s anderen daags tot den middag door, en onze magen begonnen geweldig te jeuken. De soldaten en beambten wisten wel aan eten te komen ; pas trokken zij een dorp binnen of de Si-